CD-recensie

 

© Kees de Leeuw, april 2012

 

 

Bruch: Suite voor groot orkest op. 79b
(naar Russische volksmelodieën)
Serenade voor strijkorkest (naar Zweedse melodieën) op. post. – Zweedse Dansen op.63 nr.1-15

SWR Rundfunkorchester Kaiserslautern o.l.v. Werner Andreas Albert

CPO 777 385-2 • 59' •

 

 


Volgens het uitgebreide maar soms wat suggestieve tekstboekje bij de cd waren er in bepaalde kringen rond Max Bruch (1838-1920) nogal hoge verwachtingen over zijn loopbaan als componist. Wellicht zou de in Keulen geboren zoon van een politiefunctionaris en zanglerares een nieuwe Beethoven kunnen worden. Bruch studeerde onder meer bij Ferdinand Hiller en bracht in 1858 een bezoek aan Leipzig, waar de invloed van de in 1849 gestorven Felix Mendelssohn Bartholdy nog sterk aanwezig bleek te zijn. Ook in de drie symfonieën die Bruch later zou componeren is de inspiratie van Mendelssohn duidelijk hoorbaar.

Aanvankelijk slaagde Bruch erin om aan de hoge verwachtingen te beantwoorden. Hij had succes met zijn opera “Die Loreley” en zijn cantate “Frithjof” en werd in 1865 aan het hof van Koblenz benoemd. Hier kwam hij onder meer in contact met Clara Schumann, Brahms en Joseph Joachim. In 1867 componeerde hij zijn eerste vioolconcert, de enige compositie van Bruch die nog zeer frequent wordt uitgevoerd.
Na zijn succesvolle Vioolconcert kon Bruch de hooggespannen verwachtingen niet waarmaken. Zijn symfonieën, waarvan de eerste verscheen in 1868, getuigen van zijn vakmanschap maar zijn zeker niet hemelbestormend. In het genre waarmee juist componisten uit de romantiek hun plek in het “ijzeren” orkestrepertoire verwierven slaagde Bruch er niet in om te excelleren.

Een terrein waarop Bruch zich zeer goed thuis voelde was dat van de volksliederen. Hij was in het bijzonder geïnteresseerd in Scandinavische en Schotse melodieën. Zijn Zweedse dansen zijn oorspronkelijk gecomponeerd voor viool en piano. Al spoedig volgde een versie voor piano 2- en 4-handig, voor militaire kapel en voor orkest. Opvallend in deze 15 dansen, voorafgegaan door een inleiding die terugkeert in de laatste dans, is de overvloed aan rustige dansen. De tempoaanduidingen lento, andante en adagio zijn sterk overheersend. Opzwepende en vurige dansen, zoals die we kennen uit Brahms’ Hongaarse dansen en de Slavische dansen van Dvorák zijn hier praktisch afwezig. De wat ingetogen uitvoering helpt ook niet om de levendigheid te benadrukken. Heel erg boeiend zijn deze betrekkelijk simpele orkestraties niet, maar er zijn zeker mooie momenten.
Ook de Serenade voor strijkorkest uit 1916 is gebaseerd op Zweedse volksmelodieën. Het is een interessant werk dat zich qua ideeënrijkdom niet helemaal kan meten met de serenades van collega’s als Dvorák, Elgar, Tsjaikovski en Wirén maar is toch een mooie aanwinst voor het repertoire.
In 1903 verschenen Lieder und Tänze, op. 79 voor viool en piano, bestaande uit drie Zweedse en zes Russische melodieën. De laatste waren verzameld door Mili Balakirev. Bruch gebruikte er vier van voor zijn Suite voor groot orkest en vulde die aan met 2 nieuwe delen. Naar mijn mening was Bruch hierin op zijn best, met fraaie en geïnspireerde bewerkingen van onder meer het Wolgalied en een ontroerende dodenmars.

Het orkest uit Kaiserslautern, dat tegenwoordig Deutsche Radiophilharmonie heet, is een degelijk orkest, dat wat mij betreft soms wel iets gloedvoller had mogen spelen. .


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links