![]() CD-recensie
© Jan de Kruijff, september 2005
|
||
Mahler: Symfonie nr. 4 in G. Berg: Sieben frühe Lieder (1907). Renée Fleming (sopraan), Berliner Philharmoniker o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.5574 • 72' •
Een hele stoet prachtige opnamen van Mahler IV trekt voorbij: Della Casa/Reiner/Chicago orkest (RCA 09026-63533-2, 1958), Raskin/Szell/Cleveland orkest (Sony 46535, 1964), Battle/Maazel/Wiener Philharmoniker (Sony 44908, 46535, 1983), Roocroft/Rattle/Birmingham orkest (EMI 556.563-2, 1997) en de enige met dezelfde combinatie werken: Bonney/Chailly/Concertgebouworkerst (Decca 466.720-2, 1999). En dan hebben we het nog niet eens over anderen uit de interpretatieve subtop als Ameling/Haitink/Concertgebouworkest (Philips 442.394-2, 1967), Mathis/Karajan/Berlijners (DG 419.863-2, 1972), Banse/Boulez/Cleveland orkest (DG 463.257-2, 1999) en Popp/Tennstedt/Londens Filharmonisch Orkest (EMI 574.296-2 en 569.817-2, 1983). Abbado nam het werk eerder op met Von Stade en de Weners (DG 413.454-2, 1977). Nu behandelt hij Mahlers zonnigste symfonie opnieuw in wat geleidelijk uitgroeit tot zijn tweede en tot nu toe over de hele linie indringender, rijpere tweede Mahler-cyclus. Aan het eind van deze vertolking bevindt de luisteraar zich echt in een kinderlijk luilekkerland waar melk en honing vloeien. Kort tevoren, wanneer het aardse leven van de gepersonifieerde dood (vriend Hein) is bezichtigd – is de hemelpoort opengegaan en nu verblindt de hemelse pracht oog en oor. Mahlers Vierde grijpt net als zijn drie voorgangers nog een keer terug op de thema’s uit Des Knaben Wunderhorn. Dit is ook Mahlers enige symfonie die rustig en ingetogen eindigt met solistisch gezang. Wat Abbado’s nieuwe uitvoering zo bijzonder maakt, is zijn schijnbaar volkomen pretentieloze, maar heel precieze, subtiele en heldere aanpak. In die zin is hij het beste vergelijkbaar met de in menig opzicht nog onovertroffen Szell. Met Maazel heeft hij het besef gemeen dat dit werk feitelijk geen enkel snel deel heeft: de muziek ontwikkelt zich in alle rust en met solistisch fraai uitgespeelde details die heel hecht zijn geïntegreerd. Natuurlijk zingt Fleming prachtig en charmant in de finale, haar stem is een lust voor het oor, maar echt argeloos kinderlijk klinkt ze niet, eerder is er een zweem van gekunsteldheid. In Bergs 7 Frühe Lieder komt ze beter tot haar recht en evenaart ze minstens Eaglen (Sony 61720), Bonney (Decca 466.720-2) en in de versie met pianobegeleiding Von Otter (DG 437.515-2). index | ||