CD-recensie

Alfred Brendel als Beethoven-bewaker

 

© Henk de By, april 1984

 

Beethoven: Pianoconcerten nr. 1-5.

Alfred Brendel (piano), Chicago Symphony Orchestra ol.v. James Levine.

Phillps 411.189-1 (4 cd's)


Evenals een nieuwe Bijbelvertaling, of beter, een nieuwe Shakespeare-vertaling is een nieuwe platenuitgave van de vijf pianoconcerten van Beethoven een gebeurtenis van belang. Zeker als daar een naam aan verbonden is als die van Alfred Brendel, die zich bijna de status van universeel Beethoven-vertolker heeft verworven. Het is dus zaak deze nieuwe set van Brendel met het Chicago Symphony Orchestra gedirigeerd door James Levine met extra aandacht tegemoet te treden.

Op de fraai ogende cover staat onder de foto van het voor applaus dankende koppel Brendel-Levine met grote letters 'Live'. Zo'n aanprijzing komt mij wat dubieus voor, zo van dit is vers en geen diepvries. Vroeger werd de aanduiding 'live' vaak gebruikt als een soort excuus voor ontsierend gehoest en gekuch. Maar daar is hier geen sprake van. Ik weet niet of het publiek massaal een codeïne-tablet moest slikken, je hóórt ze niet, behalve dan in het niet geringe applaus. Niet alleen ná elk concert, ook aan het begin van elke plaat komt dat applaus als een samengebalde ruis uit de speakers. Persoonlijk vind ik dat nogal hinderlijk voor de afstelling van de volumeregelaar, zeker bij een concert als het vierde dat door de solist met een bijna beschroomd motto moet worden geopend. De voorstanders van 'live'-opnamen, waarbij het dus om op grammofoonplaten vastgelegde concerten gaat - déze concerten vonden in juni '83 in Chicago plaats - motiveren hun voorkeur vaak door te wijzen op het ongemonteerde van de weergave en op de meer natuurlijke akoestiek vergeleken bij de studioklank. Ze nemen dan het publieksgeluid en de enkele vingerslips of onzuiverheden die natuurlijk nooit helemaal te vermijden zijn op de koop toe. Wat het laatste betreft, komen ze bij deze live-opnamen heel weinig te kort: het spel van Brendel is buitengewoon geacheveerd, evenals dat van het orkest. Maar wat ze wel zullen missen is wat je een natuurlijke akoestiek kunt noemen, een akoestiek met een perspectief van de luisteraar uit, te vergelijken met de manier waarop men een landschap ziet, in de verte een kerktoren, bomen, een molen, soms wat vaag en half schuilgaand achter wolken. Bij deze live-opnamen waant men zich geen moment in een concertzaal, kennelijk is men halverwege de opzet wat huiverig geworden en heeft men gewerkt met een woud van microfoons, 43, zoals het bijna trots vermeld staat. Nu hoort men alles, de solist uiteraard op de voorgrond, maar ook alles wat er in het ensemble gebeurt, en dat niet in een groot perspectivisch verband, maar in een droge, bijna klinische context. Dat geeft, om te beginnen, aan deze opnamen iets dubbelzinnigs: even is men tussen juichende, klappende en stampende mensen, dan weer in een akoestisch niemandsland.

De pianistiek van Brendel is van grote klasse, gaaf, helder van frasering, elegant, soms op het precieuze af. Met James Levine, eerste dirigent en muziekdirecteur van de Metropolitan Opera, heeft hij deze Beethoven-concerten reeds dikwijls uitgevoerd. Hun samenspel in deze opnamen is voortreffelijk. Naar mijn smaak komen de kwaliteiten van Brendels spel het best tot hun recht in de eerste twee concerten, in C-groot op. 15 (dat eigenlijk het tweede is) en in Bes-groot op. 19. Het Rondo van dit laatste is bijvoorbeeld een wonder van ragfijne schoonheid. Voor de latere concerten, vooral het vierde en het vijfde, zou ik persoonlijk de voorkeur geven aan een conceptie die iets meer aan de verbeelding overlaat, een vertolking met 'meer geheim' en mogelijk iets minder elegant, en ik denk dan bijvoorbeeld aan een Richter of Michelangeli.

Alfred Brendel (schilderij van Norman Perryman)

Los van die persoonlijke voorkeuren dienen enkele merkwaardigheden gesignaleerd. Het prachtige openingsmotto van het vierde concert mist zijn eigenlijk profiel omdat Brendel het sforzato op het subdominant akkoord in de derde maat negeert: waar de expressie zich eigenlijk op moet richten, zijgt hij ineen. In maat 192 waar de piano het klopmotief van het orkest overneemt, piano zoals Beethoven schrijft, permitteert Brendel zich een fortissimo, als ging het om een citaat uit de vijfde symfonie. Een grap waarschijnlijk.

Een gedeeltelijk nieuwe versie?

Nou lijkt dat een beetje op muggenzifterij, dat is misschien het ook wel, maar Brendel lokt dat als het ware uit door het album vergezeld te laten gaan van een strenge toelichting met de titel 'De muzikale tekst en zijn bewakers'. Als geheel geeft die tekst de indruk als zouden we hier met een gedeeltelijk nieuwe versie van de bekende concerten te doen hebben. Laten we een paar punten onder de loep leggen. Als hoofdschuldige fungeert de beroemde Duitse pianist en dirigent Carl Reinecke (1824-1910) die in 1862 een uitgave van de concerten bij Breitkopf & Härtel verzorgde. Hij veranderde, volgens Brendel, de maataanduiding van het eerste deel van het C-klein concert van C in /C, van een vierkwartsmaat in Alla Breve. Brendel zegt dan dat hierdoor het thema zeer geschaad is, de achtste noten van het openingsthema verliezen hun ritmisch fundament: een stoel die vier poten nodig heeft, moet plotseling op twee poten staan. Hoe aardig dit laatste beeld ook is, geplaatst tegenover de realiteit is dit pedante onzin. Geen, geen van de vele grote pianisten die dit derde concert speelden, hebben dit thema in tweeën gedacht, geen dirigent sloeg het in tweeën, ze speelden het, evenals Brendel, in vieren, zij het dat Brendel het, paradoxaal, wat sneller neemt dan Richter in zijn indrukwekkende vertolking met Riccardo Muti (HMV). In zijn 'correctie' maakt Brendel ook, in drie talen, melding van het feit dat de 32ste noot in het Adagio van het Bes-dur concert een 16de moet zijn (zie illustratie!). Wat zouden de grote meesters die deze concerten al jarenlang op hun repertoire hebben bij zulke mededelingen denken? Die móeten toch wel iets mompelen over Brendel, de boekhouder van Beethoven?

De eigenlijke boekhouder van Beethoven is natuurlijk de onmisbare Carl Czerny die van alle pianowerken van de Meester heeft aangegeven hoe Beethoven die uitgevoerd wilde horen, met de juiste maataanduiding en bijna overal met metronoomcijfers. Ook Brendel maakt uiteraard in zijn toelichting herhaaldelijk gebruik van Czerny's getuigenis. Maar wat hij daarmee doet ten aanzien van het langzame deel uit het vijfde concert, Adagio un poco mosso, moet m.i. gelden als een toppunt van pretentie en pedanterie. De arme Reinecke moet het weer ontgelden want hij heeft hier, omgekeerd als bij het derde concert, de maataanduiding veranderd van /C in C, van Alla Breve in een vierkwart. Brendel merkt dan op dat het een indrukwekkende gewoonte is om dit Adagio un poco mosso zo plechtig mogelijk te spelen, maar dat Czerny (die dit concert in 1812 onder supervisie van Beethoven ten doop hield) ervoor waarschuwt dat 'dit Adagio (alla breve) niet slepend gespeeld moet worden'. Ter vergelijking beluisterde ik enkele oudere opnamen, zoals de Arrau-Haitink versie. Haitink neemt het erg gedragen, ongeveer 52 de kwartnoot. Ideaal is mijns inziens het tempo van Hans Rosbaud, een dirigent die met groten als Klemperer en Krips gemeen had dat hij over een intuïtief tempogevoel beschikte, dat wat mij betreft, steeds overtuigt. Hier neemt hij, met Casadesus als solist, het tempo, in navolging van Czerny, op metronoom 58/60 de kwartnoot. In een op een grammofoonplaat vastgelegd standaard-interview met Brendel, dat bij de perspresentatie werd verstrekt, speelt Brendel de orkestpartij in ditzelfde tempo (ongeveer 60 de kwart) met de mededeling dat dit verschilt van de gangbare benadering, hetgeen dus geenszins het geval is. Maar het vreemdste komt nog: op de plaat zet Levine dit deel in het slepende (en slopende) tempo van 44 de kwartnoot, daarmee juist dat doende waarvoor Czerny (en Beethoven) waarschuwde! In de solopartij probeert Brendel dat stilstaande tempo wat op te drijven, maar mooi wordt het niet. Samenvattend: er is dus, in tegenstelling tot wat de tekst van Brendel suggereert, helemaal geen sprake van een 'nieuwe Beethoven'. Door dat element is het een wat pretentieuze set geworden, met prachtig piano- en samenspel, vooral in de eerste twee concerten, met een precieze, ook wel precieuze maar dorre akoestiek, die zeker geen 'live'-assoctaties oproept.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links