CD-recensie
© Gerard Scheltens, mei 2021 |
De jonge Italiaanse pianist Andrea Moreni kiest bij zijn cd-debuut bepaald geen platgetreden pad: niet de "usual suspects" Chopin en Rachmaninov, ook geen Mozart of Schumann, maar twee Italianen die we ondanks hun belang voor de muziekgeschiedenis een beetje dreigen te vergeten. De leeftijdgenoten Goffredo Petrassi (1904-2003) en Luigi Dallapiccola (1904-1975) waren invloedrijke componisten, maar niet in de eerste plaats op het gebied van de piano, want hun oeuvre op dat gebied is beperkt, althans in tijdsduur. In amper anderhalf uur ben je er doorheen: Petrassi's complete werk voor solopiano duurt drie kwartier, dat van Dallapiccola zelfs nog acht minuten korter (Inni voor drie piano's uit 1925 telt blijkbaar niet mee). Grotendeels behoren hun pianowerken tot een relatief vroege periode. Ze stonden onder invloed van prominente landgenoten als Casella en Malipiero, componeerden nog tonaal, waren gefascineerd door renaissance- en barokmuziek in het algemeen en de polyfonie in het bijzonder. Dallapiccola's geniale Quaderno musicale di Annalibera is de volmaakte synthese waarin Bachs contrapunt functioneert in een dodecafonische context. Maar eerst Petrassi, de minst bekende van de twee. Hij was in de jaren zestig en zeventig docent aan de Accademia Nazionale di Santa Cecilia in Rome en leidde een lange rij componisten op, van wie vooral de namen Ennio Morricone en Peter Maxwell Davies eruit springen. Van zijn uitgebreide en gevarieerde oeuvre illustreren vooral de acht Concerti per orchestra , geschreven tussen 1933 en 1972, zijn compositorische ontwikkeling. Hij begaf zich gaandeweg van een speels neoclassicisme naar een eigen abstracte, atonale stijl, waarin ook de dodecafonie een rol speelde. Voor dogmatiek in dat opzicht was zijn persoonlijkheid te relativerend. In het cd-boekje wordt Petrassi door Molteni's leermeester, de Amerikaanse pianist William Grant Naboré die zelf les van hem had, beschreven als 'slightly cynical about everything'. Petrassi's pianomuziek behoort helemaal tot zijn "speels-neoklassieke" periode. Dat geldt ook voor het jongste werk Oh Les beaux jours uit 1976, dat bestaat uit twee opgewarmde en alsnog vervolmaakte stukken uit 1942. Het tweede daarvan, Le petit chat, doet aan als een Scarlatti-pastiche, maar wel in een 20ste-eeuws jasje. Ik vermoed dat de Partita uit 1926, waarmee de cd opent, zonder de slagschaduw van Ferruccio Busoni niet had bestaan. Over het algemeen valt een deel van Petrassi's pianowerk te kenschetsen als iets tussen etude en divertimento in, knipogend naar allerlei stijlperiodes. Maar lichtgewichtjes zijn het toch niet: zeker de korte Toccata (1933) en de acht Invenzioni (1944) zijn te beschouwen als stijloefeningen met een doorwrochte en substantiële basis. Molteni's briljante spel doet alle recht aan de puntige sfeer en knipoogt adequaat met Petrassi mee. De tweede cd is voor Dallapiccola. Zijn perfectionisme is misschien de reden waarom hij zo weinig solopianomuziek heeft nagelaten. Zijn hele oeuvrelijst is trouwens korter dan die van de productieve Petrassi. Tegenover de briljante lichtheid van diens pianostukken heeft de toon van Dallapiccola een dieper liggende, fascinerende kern. De vierdelige Sonata canonica naar Paganini's Caprices is een eerbetoon aan de 19e-eeuwse vioolgigant, maar ook aan de polyfone Italiaanse renaissance en barok. Door de pianobewerking is het beeldende ballet Marsia (de klassieke thematiek kennen we ook van Diepenbrocks Marsyas) ontstegen aan het verhalende element. Het verschijnt in de aantrekkelijke gedaante van een driedelige pianosuite waarvan vooral het laatste deel Sereno indruk maakt. In de elf afwisselende delen van Quaderno musicale di Annalibera uit 1952 (ook bekend in de latere orkestversie als Variazioni) wordt eer bewezen aan Bach. Dallapiccola mag dan de geschiedenis zijn ingegaan als de filiaalhouder in Italïe van de dodecafonie, dogmatisch was hij daarin net zo min als Petrassi. Het BACH-motief verschijnt al meteen en fungeert in een razend knappe en gevarieerde combinatie van dodecafonische en contrapuntisch-tonale elementen, die in weerwil van de strakke vorm een elegante uiting geven aan de achtste verjaardag van zijn dochter Anna (het achtervoegsel "-libera" verwijst naar het einde van de Tweede Wereldoorlog dat met haar geboorte samenviel). Een absoluut meesterwerk, voor mij het hoogtepunt van deze dubbel-cd en een van de beste vertolkingen ervan. Andrea Molteni is een pianist om in de gaten te houden. Zijn alerte, expressieve en intelligente omgang met dit bijzondere repertoire is veelbelovend, al is Roberto Prosseda op mijn referentie-cd (Naxos 8.557676 met Dallapiccola's pianowerk uit 2005) 'misschien' nog nét een tikkeltje subtieler. index |
|