![]() CD-recensie
© Gerard Scheltens, januari 2013
|
Foerster: Pianotrio nr. 1 in f, op. 8 – nr. 2 in Bes, op. 38 – nr. 3 in a, op. 105 Janácek Trio Supraphon SU 4079-2 • 75' • Opname: oktober 2009 en november 2010,
De wervende slogan Foerster piano trios premiered on CD gaat niet op, want ook de opnamen door het Foerster Trio uit de jaren zeventig zijn nog steeds te krijgen, nota bene op hetzelfde label Supraphon. Maar het is wel waar dat deze werken uiterst sporadisch te horen zijn. Dat is jammer, want naast zijn soms wat langdradige symfonieën speelt Foerster in zijn kamermuziek hogere troeven uit. Dat bleek al toen zijn strijkwartetten door het Stamic Kwartet op Supraphon verschenen, en nu met het pianotrio nr. 2 opnieuw. Het wordt geflankeerd door een nog wat onzeker jeudwerk en een later trio waarin Foerster opnieuw wat onzeker lijkt te zijn geworden door de muzikale ontwikklingen om hem heen. Interessant materiaal dus, van een componist die tussen Dvořák en Janácek in staat. Josef Bohuslav Foerster (1859-1951) was, net als Josef Suk en Vítězslav Novák, een leerling van Dvořák. Hij verbleef jarenlang in Wenen, waar hij bevriend raakte met Mahler, en daarna in Hamburg. Pas vanaf 1921 woonde hij weer in Praag, waar hij een toonaangevend conservatoriumdirecteur werd. Het eerste trio uit 1883 (pas zeven jaar later in druk verschenen) werd opgedragen aan de bewonderde Edvard Grieg, die hier en daar zijn invloed laat horen. Dit is een werk dat aan belang wint naarmate de delen vorderen. In de eerste twee delen is de thematiek nog weinig significant en de verwerking houterig, maar het langzame derde deel vormt een emotioneel hoogtepunt. In de finale horen we dramatiek en speelsheid elkaar afwisselen. Veel vaardiger, vooral ook in zijn melodievorming, is Foerster in het driedelige tweede trio, dat hij in 1894 schreef in zijn Hamburgse periode. Hier durft hij buiten de voor de hand liggende paden te treden door in de finale vanuit een langzame cellosolo naar een grote climax toe te werken met een cadens voor de strijkers die door de piano ruw wordt verstoord – een einde met een vraagteken. Daaraan vooraf gaan een boeiend openingsdeel met snel wisselende stemmingen en een scherzo dat puntig en folklroristisch begint en gaandeweg steeds dramatischer wordt. Het derde, ook driedelige trio is uit 1922 en laat horen hoe de in wezen conservatieve Foerster probeert in het reine te komen met de eigentijdse ontwikkelingen die zich in de muziek van de jaren twintig. Of dit loffelijk streven helemaal gelukt is, is een tweede.. Invloeden van het impressionisme mengen zich met dappere pogingen tot atonaliteit, maar een beetje geforceerd klinken deze harmonisch rondzwalkende tonen wel. Het was Foerster wezensvreemd en in zijn latere werken vond hij de veilige laatromantische richting terug. Daar voelde hij zich veel beter thuis. Het Janácek Trio ( Jiří Pospíchal - viool, Marek Novák - cello, Markéta Janáčková – piano) gelooft in deze muziek. Er wordt enthousiast en betrokken gespeeld. De klankregistratie is warm, maar bij forte-passages komt de piano wat aan klankrijkdom tekort. Op sommige plaatsen, vooral in het eerste en het derde trio, zou ook de overtuigingskracht groter kunnen zijn. Dat heeft deze muziek wel nodig. Het tweede trio is niet alleen compositorisch verreweg het sterkst, maar ook de interpretatie door het Janácek Trio gooit de hoogste ogen. Dat werk alleen al maakt de cd de moeite waard. index |