CD-recensie

 

© Gerard Scheltens, maart 2008


 

Foerster: Symfonie nr. 1 in d, op. 9 - nr. 2 in F, op. 29.

Osnabrücker Symphonieorchester o.l.v. Hermann Bäumer

MDG 632 1491- 2 • 74' •

 

 

 


Zoals Zdenek Fibich altijd Smetana en Dvorák moest laten voorgaan, zo had in de volgende Tsjechische generatie Josef Bohuslav Foerster (1859-1951) het lot om in de schaduw te verkeren van Janácek en Suk. Misschien heeft dat te maken met zijn verblijf buitenlands (hij woonde lang in Hamburg en Wenen), waardoor hij niet echt als een nationale componist kon gelden. Hij bleef dus de eeuwige derde, en dat terwijl hij in toch in elk geval een monumentale Paas-symfonie op zijn naam heeft staan (nr. 4 uit 1905), waarin hij zijn grote gevoel voor orkestrale kleuring kenbaar maakt. In de grandioze, misschien wat al te lange finale worden de poorten naar de hemel geopend, maar toch zijn het openingsdeel en het Scherzo (een Slavische dans waarover Dvorák tevreden zou zijn geweest) het meest geslaagd. Dit werk met positieve strekking - tegenhanger van Josef Suks wanhopige Asraël-symfonie uit dezelfde periode - verraadt invloed van Bruckner en van Foersters persoonlijke vriend Mahler, maar kan wel degelijk op eigen benen staan. Ik ken twee opnamen: van Smetácek (Supraphon 111 822-2) en Friedel (Naxos 8.557776), allebei zeer genietbaar - al weet ik niet of het aan de dirigenten of aan de muziek ligt dat je het gevoel krijgt dat deze symfonie wel wat korter had gemogen.

In elk geval maakt deze Vierde nieuwsgierig naar de andere (Foerster schreef vijf symfonieën) en MDG voorziet daarin nu met de nummers 1 en 2. De eersteling uit 1887-88 is nog niet erg ambitieus en duurt een half uur. Zijn moeder was niet lang daarvoor gestorven en het werk draagt dan ook sporen van rouw. Foerster zag geen groot onderscheid tussen de formele symfonische vierdeligheid, waaraan hij steeds trouw bleef, en programmamuziek Hij behandelt zijn symfoniedelen dan ook als een soort symfonische gedichten. Net als later in de Tweede (en Vierde) is het scherzo het meest Boheems en horen we hier een soort Slavische dans. Deze vroege symfonie is nog weinig oorspronkelijk, kent wat houterige modulaties en heeft veel te danken aan Dvorák, die - samen met Tsjaikovski en Grieg - de jonge Foerster actief ondersteunde.

In de Tweede uit 1892-93 had Foerster het meesterschap bereikt. Ook in deze symfonie wordt gerouwd, en wel om zijn zuster Marie. Dood en verlossing zijn de centrale thema's, gesymboliseerd door pijn en troost. Het concept is niet vertellend zoals in de symfonische gedichten van Dvorák of Smetana, maar Foerster stelt zijn muzikale toonschilderingen tegenover elkaar. Door thematische verwevenheid tussen de delen - een procédé dat minder aan Leitmotive doet denken dan aan het cyclisch principe van César Franck - legt hij de onderlinge verbanden. Deze symfonie duurt drie kwartier, even lang als de Vierde. Hoewel die laatste beschouwd wordt als Foersters meesterwerk, geloof ik toch dat deze Tweede mij beter bevalt, door de pregnantere thematiek en de kernachtiger verwerking ervan.

Het Osnabrücker Symphonieorchester blijkt al een historie te hebben die teruggaat tot 1919. Tot nu toe was het bestaan van dit ensemble mij ontgaan. Mijn fout, moet ik bekennen, want deze musici gaan met deze onbekende muziek om op een manier die ver uitstijgt boven de verrichtingen van een modaal provinciaal orkest. Het zijn levendige, energieke en idiomatische uitvoeringen met een mooie strijkersklank en nog mooiere individuele blazersprestaties. De opnameklank is mooi; een fractie helderder in tutti-passages zou nog kunnen. Hermann Baümer is een originele dirigent die al heeft laten zien dat hij niet opziet tegen complexe partituren van Hans Werner Henze en Jón Leifs. Op deze manier wil ik graag meer Foerster horen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links