![]() CD-recensie
© Gerard Scheltens, november 2017
|
Dvoráks magnifieke (derde) strijkkwintet in Es werd geschreven in 1893, toen hij de leiding had over het National Conservatory of Music in New York. We kennen zijn voorliefde voor Amerikaanse muziek, zoals die blijkt uit de 'Nieuwe Wereld'-symfonie op. 95 en het 'Amerikaanse' kwartet op. 96. Het volgende opusnummer 97 heeft geen 'amerikaniserende' bijnaam, maar de finale bevat wel 'indiaanse' ritmen en in het hoofdthema van het Larghetto is nota bene wel Dvoráks 'alternatieve' Amerikaanse volkslied America ("My Country,'Tis of Thee") verwerkt. Hij was daarmee bezig geweest omdat het hem dwarszat dat dit vaderlandslievende lied gezongen werd op de melodie van het oer-Britse God Save the King/Queen. Hij wilde het graag een eigen melodie geven als alternatief voor The Star-Spangled Banner, maar hij kwam er niet helemaal uit. Het thema kwam toen maar terecht in het kwintet. In dit schitterende werk, ondanks de 'americana' eigenlijk toch zo Boheems als het maar kan en goed gevuld met dvorákiaanse pentatoniek, gaan de fraaie thema's en knappe doorwerkingen zo natuurlijk in elkaar over, dat je je niet meer bewust bent van de hechte sonatestructuur die bij de vormvaste Dvorák wel degelijk aan de basis ligt van dit vierdelige werk. De vijf instrumenten vormen een eenheid met een geïntegreerde klank, waarin de extra altviool zijn vanzelfsprekende plaats inneemt. In 1895 hield Dvorák na zijn Amerikaanse successen de nieuwe wereld voor gezien. Hij keerde terug naar Praag en daar ontstonden zijn laatste twee strijkkwartetten, waarvan het Takács Quartet ons nu het opus 105 voorschotelt. Samen met het even meesterlijke opus 106 (ik hoop dat ze dat ook gaan opnemen) vormt dat het absolute zenith van zijn kamermuziek. In 1991 maakte het Takács Quartet voor London Records, een sublabel van Decca, een opname van Dvoráks strijkkwartetten op. 96 (het 'Amerikaanse') en op. 105, met als onweerstaanbare kers-op-de-taart de vijf Bagatellen op. 47 met harmonium. Het toen al in de Verenigde Staten gevestigde gezelschap was nog in zijn oorspronkelijke (Hongaare) samenstelling en bestond uit primarius Gábor Takács-Nagy, tweede violist Károly Schranz, altist Gábor Ormai en cellist András Fejér. Er is wel een klein, positief verschilletje: de klank is wat aan de scherpe kant bij de oudere Decca-registratie in de Henry Wood Hall, een voormalige kerk in Southwark in Londen. Bij de nieuwe Hyperion-opname uit Monmouth (opnameleider Simon Eadon) is daarvan geen sprake , integendeel, de strijkers klinken natuurlijk, mild en zoetvloeiend en toch vol passie en energie. In het kwintet met zijn wisselende melancholische stemmingen en ook van het donkere, broeiende begin van het kwartet in As-groot tot aan het stralende einde tonen ze met grote toewijding hun affiniteit met de sfeer van Antonín Dvorák. Noem het Hongaars, Brits, Amerikaans, maar uiteindelijk toch vooral Boheems: Dvorák op zijn allerbest. index |
|