CD-recensie
© Gerard Scheltens, september 2022 |
Kamermuziek of symfonie? Je kunt Brahms'eerste Serenade beschouwen als een vingeroefening voor zijn het grote symfonische oeuvre waarvan pas in 1876 de eerste "echte" uiting in première ging. Die Eerste symfonie was het product van een 43-jarige, rijkelijk oud voor een aanstormende maar o zo onzekere symfonicus. In de tussentijd had hij ook lang geknutseld aan een symfonie die uiteindelijk als het hemelbestormende Eerste pianoconcert op. 15 het daglicht zag. Hoe zou dat klinken als het toch een symfonie was geworden? De 'wat-als' vraag is ook van toepassing op de Eerste serenade, die tijdens het wordingsproces de naam Symfonie-serenade heeft gedragen. Mits uitgevoerd door een groot orkest in een ruime concerthal geeft die een indruk van de ambities en intenties van de 25-jarige Johannes Brahms. Het eerste Scherzo en het Menuetto lenen zich er misschien wat minder voor, maar zeker het expansieve openingsdeel en de andere vier delen wekken de indruk dat we met een "studiesymfonie" te maken hebben. En toch zijn er ook genoeg idyllische momenten die recht doen aan het tweede deel van de titel: Serenade. Het woord 'symfonie' schrapte Brahms na enige tijd toch maar uit de titel. De Argentijnse componist Jorge Rotter neemt in zijn reconstructie juist een andere afslag met zijn bewerking die dit opus 11 terugbrengt tot kamermuziek in de "originele" enkelvoudige bezetting van negen instrumenten: viool, altviool, cello, contrabas, fluit, twee klarinetten, fagot en hoorn. Zo klonk dit werk op een 'Sonderkonzert' in Hamburg op 28 maart 1859. Brahms, de eeuwige twijfelaar, was niet tevreden en begon weer te knutselen. Hij schreef zijn vriend Joseph Joachim dat hij nu een goed idee had voor een grote symfonie. Hij sloeg aan het orkestreren en in die vorm verscheen de serenade in druk. We weten maar al te goed dat Brahms bijna altijd de kachel aanmaakte met zijn kladversies en verworpen muziek. Zo zijn er heel wat vermoedelijk waardevolle composities verloren gegaan. De kamermuziekversie van opus 11 zoals die Hamburg geklonken heeft bestaat ook niet meer, zodat Rotter die gereconstrueerd heeft. Dat heeft hij netjes gedaan: tenslotte hoef je geen noot aan Brahms' muziek te veranderen om de bezetting enkelvoudig te maken. Deze uitgave is geen onderdeel van de hausse van de laatste jaren, waarbij tal van kamermuziekensembles (ook Linos) grote orkestwerken terugbrengen tot een septet, octet of nonet, al dan niet in navolging van Schönbergs Verein für musikalische Privataufführungen van de jaren twintig. Het gaat hier om een versie die echt bestaan heeft en niet om een herleving van een praktijk die zijn nut had in een voorbije tijd toen er nog nauwelijks geluidsdragers waren. De tweede serenade in vijf delen uit 1860 staat in de concertpraktijk nogal in de schaduw van de eerste. En dat terwijl het een heerlijk, elegant werk is. Dat vond Clara Schumann ook al toen ze de partituur als eerste ontving. De sfeer is ingetogen en licht melancholisch, wat onder meer door het ontbreken van violen wordt bepaald. Altviool, cello en contrabas zijn hier de (enkelvoudig bezette) strijkers, en verder is er een piccolo en zijn er van de fluit, hbo, kwarinet, fagot en hoorn elk twee. Het in 1977 door Klaus Becker opgerichte Duitse Linos Ensemble nam deze cd op kort voor de corona-uitbraak van 2020 en heeft ruim twee jaar moeten wachten op de release. Het was het wachten waard. Het samenspel is perfect, de klank helder doortekend en mooi gedetailleerd. Brahms op zijn best in de kleinst mogelijk bezetting. index |
|