CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, juni 2022 |
Wie de titel en de omvang van de box ziet, verwacht veel nieuwe stukken. De meeste bestaande opnamen van Stravinsky's pianomuziek vullen één cd en bieden de bekende topstukken zoals de drie delen uit Petrouchka , de Sonate uit 1924, Serenade, Ragtime, Piano-rag-music, Circuspolka en Tango. Iets uitgebreidere collecties bieden ook de Sonate uit 1903, de Vier études, eveneens geschreven toen de componist nog in Rusland woonde plus de zeer serieus te nemen kruimels die Stravinsky schreef voor kinderen tijdens de Eerste Wereldoorlog (net zoals Beethoven soms zeer serieus en baanbrekend is in zijn Bagatellen). Die werken zitten alle in deze box. Verder krijgen we veel dat nog bijna niemand kent als pianomuziek maar de doorgewinterde stravinskyaan wel als orkestmuziek. Stravinsky maakte van veel orkestmuziek (vooraf of erna, dat wordt niet uitgelegd in het tekstboekje) een versie voor twee handen die hij niet publiceerde (het waarom wordt evenmin uitgelegd). Naast die arrangementen of originelen klinken ook originelen die zelfs voor doorgewinterde stravinskyanen nieuw zullen zijn, zoals enkele werken uit zijn Russische jaren (geschreven voordat hij bij Rimski-Korsakov studeerde) en uit zijn allerlaatste jaren (geschreven nadat hij met Requiem canticles en de instrumentaties van liederen van Wolf zijn oeuvre leek te hebben afgesloten). Stravinsky had uitgesproken ideeën over vertolkers. De musicoloog en Stravinsky-kenner Richard Taruskin begint zijn toelichting bij de grote cd-box van Sony met alle opnamen van Stravinsky vanaf 1940 zelfs met de zin: 'Stravinsky hated performers.' Die opmerking is even bot als juist. Rond 1920 ontwikkelde de componist de theorie dat musici alleen maar hoeven te vertolken en vooral niet zichzelf in de muziek mogen projecteren. Daarom was hij nog wel te spreken over Monteux (ook omdat hij besefte dat deze een veel betere dirigent was, zeer tot Stravinsky's ongenoegen, en omdat opnamen van Monteux veel beter verkochten) maar minder over Ansermet (terwijl Ansermet zich voor Stravinsky's muziek wilde inzetten in een tijd waarin nog maar weinig andere musici dat ook deden). Het harde standpunt van Stravinsky was meer theorie dan praktijk. De praktijk was dat na 1920 diverse musici verschenen die trouw aan de partituur uitstekend konden combineren met trouw aan het eigen ego, niet alleen in muziek van Stravinsky, maar in elke muziek. Als een musicus een sterke persoonlijkheid heeft, klinkt die heus wel door. Die musici hadden over erkenning niet te klagen. De tegenstelling die Stravinsky en later Taruskin met veel ideologisch tamtam creëerden tussen musicus en componist is schijn. Stravinsky erkende dat nooit met zoveel woorden, maar de keuze van de musici met wie hij werkte spreekt boekdelen (te denken valt aan Philippe Entremont, Charles Rosen, Cathy Berberian, Noël Lee, Paul Jacobs en Ralph Kirkpatrick). Taruskin verkondigt zijn onhoudbare tegenstelling in de hoofdtekst maar relativeerde die gelukkig in een voetnoot (en noemt als voorbeeld dan Alfred Brendel, die men immers onmogelijk een onpersoonlijk artiest kan noemen). Terwijl de beste Stravinsky-vertolkers na de dood van de componist hebben bewezen dat een persoonlijke wijze van musiceren en respect voor het notenbeeld fantastisch samen kunnen gaan (luister maar naar Haitink, Boulez, Chailly, Salonen, Knussen, Herreweghe, Pollini, Bruins, Petrenko, om slechts enkele te noemen), lijkt de pianist in deze cd-doos in de meeste 'nieuwe' composities (d.w.z. niet eerder opgenomen werken) te kiezen voor de speelwijze waarvan Stravinsky als ideoloog juist niets moest hebben. Gelukkig is hij niet consequent, want de bekende werken speelt hij én meer volgens het boekje van de ideoloog én beter. Nadat ik eenmaal had geaccepteerd dat dit kennelijk de benadering van de pianist is, ging mijn aandacht vooral uit naar de arrangementen. Uiteraard gaan in de pianoversies dingen verloren, maar het ritme en vaak de harmonie (zelfs in akkoorden) blijven grotendeels intact. Men krijgt in deze versie nog meer bewondering voor Stravinsky als instrumentator. Dat de pianist wel heel goed is maar niet van het kaliber van Pollini, Wayenberg, Lee, Rosen of Bruins, voelt men het meest in de oorspronkelijke werken die overduidelijk bedoeld zijn als pianowerken. De arrangementen klinken niet alleen minder pianistisch, de pianist doet ook soms moeite ze te laten klinken als arrangementen. Dat heeft het nadeel dat de pianist zich enigszins op de achtergrond houdt, maar als voordeel dat de muziek in de schijnwerper komt te staan. Daar is deze box ook voor bedoeld en daarin is de pianist goed geslaagd. index |
|