CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, oktober 2018
|
Deze dubbel-cd geeft een goed beeld van Stravinsky's ontwikkeling. Gimeno heeft een goed oor voor de continuïteit in diens oeuvre. Hij houdt van ritmische verrassingen, zet de dynamische contrasten niet stevig aan, vindt de doorgaande lijn belangrijker dan de abrupte wendingen, behandelt de orkestklank niet op een hedonistische wijze, wil orkestmuziek graag behandelen als kamermuziek en streeft eerder naar de grote vorm dan naar de transparantie in de details. Hij is geen dirigent à la Chailly en Gardiner die wil schitteren in het kunstlicht, eerder iemand à la Haitink en Van Beinum die onnadrukkelijk maar zeer goed de architectuur en de volheid bloot legt. Een extra pluspunt is dat hij stukken dirigeert die men niet vaak hoort. De Chant funèbre schreef Stravinsky kort na de dood van zijn leraar Rimski-Korsakov. Na een eerste uitvoering raakte de partituur zoek, totdat die twee jaar geleden bij toeval werd ontdekt. Dit is pas de tweede opname van het stuk en uitvoeringen in de zaal worden frequent (begin december dirigeert Ed Spanjaard het werk bij het Orkest van het Oosten). Door zijn aanpak vervalt Gimeno niet in de eenzijdigheid van zijn voorgangers (Gergiev benadrukt het als L'Oiseau de Feu in de kiem, Chailly als latent vuuwerk, Stenz als een requiem, Gimeno als alledrie). Le Sacre du Printemps, vaak uitgevoerd als spektakelstuk, hoeft niet als zodanig te klinken, want wie de eigenschappen van het werk hoort en de muziekwereld anno 1913 een beetje kent, begrijpt ook zonder dat spektakel waarom de première een rel veroorzaakte. Veel van de middelen van de Sacre zitten ook de overige werken. De harmonie lijkt in Jeu de cartes en het Concert in D tonaler en de klassieke modellen zijn zichtbaarder, maar het venijn zit in de details die uitstekend overkomen. Gimeno's ietwat ingehouden aanpak maakt hem geknipt voor Agon. Vooral de passages die opgezet zijn als kamermuziek, waarin de puls lijkt te stokken door het hakkelende ritme en de solopartijen, en waarin de passages in twaalftoonstechniek veel dramatischer lijken dan de meer tonale, zijn zeer gebaat bij Gimeno's rustige en gedecideerde aanpak. Naarmate ik meer van de dubbel-cd hoorde, verdween de kritiek op de combinatie van stukken (ook Chailly combineerde het nog weinig bekende Chant funèbre met de zoveelste uitvoering van de Sacre) en steeg de bewondering voor de alomvattende visie op een veelzijdig maar ondeelbaar oeuvre. index |
|