CD-recensie

 

© Emanuel Overbeeke, september 2024

Georges Prêtre plays Francis Poulenc

Klik hier voor het inhoudsoverzicht

Warner 5054197993787 (7 cd's)
Opname: 1959-1988, Londen, Monte-Carlo, Parijs

 

Deze box is historisch gezien zeer de moeite waard. Wie deze box opzet gewapend met clichés over Franse muziek en dito uitvoeringspraktijk wordt met deze box flink uit de droom geholpen. Die droom is vooral gebaseerd op musici als Robert Casadesus en Pierre Fournier: musici die hechten aan ritmische precisie, een transparante samenklank en een expressie die vaak impliciet meer geserreerd en gesuggereerd dan nadrukkelijk en pathetisch. Het eerste wat opvalt aan deze namen is dat ze excelleerden in kamermuziek en solorepertoire. De dirigenten die hen in opvatting nabij stonden zoals Fournet en Boulez waren niet de meest productieve operadirigenten en benadrukten in opera graag het orkestrale element. Poulenc was geen onverdeeld aanhanger van deze traditie: zijn favoriete pianisten waren aldus zijn geschriften Casadesus (die helaas niets van Poulenc opnam) en Rubinstein (die dat gelukkig wel deed maar met veel vrijheden die clichématige Franse pianisten als Février, Richard, Hubeau en Doyen zich niet meenden te kunnen veroorloven). Poulencs bewondering voor Rubinstein sluit aan bij een ander wezenlijk aspect van zijn muzikale persoonlijkheid: de afkeer van het rigide en zijn liefde voor het theatrale. Zijn bewondering voor Casadesus duidt niet alleen op gevoel voor kwaliteit maar ook op het betrekkelijke van de clichés: veel belangrijker dan het clichématige pantser is het achterliggende temperament. Met die kwaliteiten vond hij een gewillig oor bij de dirigent Georges Prêtre (1924-2016) die zich graag toelegde op opera (hij was een der weinigen die Maria tegen Callas kon zeggen) en in zijn latere jaren veel Duitse muziek speelde (hij was de eerste Fransman die het Weense nieuwjaarsconcert kon dirigeren). De aandoenlijke foto op het cd-doosje met componist en dirigent vriendelijk verenigd is niet alleen een roerende foto, maar zegt ook veel over het Franse muziekleven in de laatste jaren van Poulenc die samenvielen met de beginjaren van de dirigent. Tegenover superieure solisten als Casadesus, Fournier, Crespin en Duval stonden orkesten en vooral koren die zich niet kon met bijvoorbeeld het Concertgebouworkest, de Berliner Philharmoniker, het Nederlands Kamerkoor of het Arnold Schönberg koor. Hoort men bij de Franse grootheden soms teveel beheersing en te weinig theater, bij de mindere musici hoort men soms de verkeerde Franse slag. Dat Poulenc tevreden was met Prêtre als vertolker van zijn werk (Poulenc was een goede pianist, maar niet een van het kaliber Bartók en Rachmaninov), zegt iets over de subtiele zwier en theatrale vrijheid die hij in zijn eigen muziek wilde horen. Poulenc was weliswaar op en top Fransman en als lid van de Groupe des six een overtuigend neoclassicist, maar hij was anders dan zijn mede-neoclassicist Stravinsky geen ideoloog. Een sprekend voorbeeld (niet in de box, wel op dvd en op YouTube) is de uitvoering van Poulencs Concert voor twee piano's met aan de ene piano de componist, aan de andere Jacques Février plus een Frans orkest onder Prêtre. Poulenc oogt fysiek oud, maar is geestelijk ongebroken.

Toen Prêtre veel van zijn opnamen maakte, was hij een der weinigen die deze stukken vastlegde, in diverse gevallen de eerste. Daarna stonden de cultuur en de welvaart een enorme groei toe aan opnamen. Dat had gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Het niveau van de musici steeg, net als de invloed van Stravinsky die in woord (minder in daad) hechtte aan enorme punctualiteit in het ritme en agressie in de schijnbare koele dynamiek. Dat geldt zeker voor orkest- en kamermusici, terwijl diverse vocalisten en pianisten proberen de oude zwier in stand te houden. Met die kennis staat Prêtre op de grens van twee uitvoeringspraktijken: Prêtre enigszins, Poulenc meer en nog veel meer Wanda Landowska (voor wie Poulenc zijn Concert champêtre schreef) houden van het grootse theatrale vol grote en grootse verrassingen in de interpretatie. De navolgers onder wie Rogé, Gallois, Dutoit, de broers Jussen, de zussen Labèque, het pianoduo Eden & Tamir en Isabelle van Keulen maken van Poulenc een mindere Stravinsky. Zo zag hij het zelf ook, maar hij koesterde ook een kant van hem die diverse musici nu minder interesseert. Die kant kunnen zangers beter uitleven dan instrumentalisten. Die kant (de schijnbaar onproblematische en onbekommerde eenheid van ernst en luim) is in deze box gelukkig optimaal aanwezig.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links