CD-recensie

 

© Emanuel Overbeeke, augustus 2023

Pierné – Complete Piano Works, Chamber, Orchestral & Vocal Music, Historical Recordings

Klik hier voor de inhoudsopgave

Erato 5054197384691 (10 cd's)
Opname: 1926-2018, Parijs, München

 

Bij Franse muziek uit de periode 1870-1930 denken velen het eerst aan Franck, Debussy, Ravel en Poulenc, maar er waren veel meer die soms hele andere muziek schreven. Een van hen was Gabriel Pierné (1863-1937) van wie men in ieder geval kan zeggen dat hij onmogelijk in één hokje valt te plaatsen. Zijn oeuvre blinkt uit door veelzijdigheid (in stijlen en bezettingen) en zijn leven zegt lang niet alles over zijn werk. Een vergelijking met Debussy vertelt veel. Beide componisten wonnen ooit de Prix de Rome, de Franse staatsprijs voor jonge componisten (Pierné in 1883, Debussy een jaar later), wat onder meer inhield dat de winnaar een paar jaar naar Rome mocht om zich te laten inspireren door de vele kunst aldaar plus dat hij of zij enige jaren na terugkeer, eveneens op staatskosten, mocht proberen zijn carrière op de rails te zetten. Nadat Pierné niet meer van de staat kon leven, aanvaardde hij een baan als organist in de Franse provincie (voor een kersverse winnaar van de Prix was het eenvoudig een baan te vinden). Debussy echter, die als kind reeds een sterk anti-autoritaire inslag had, weigerde zich te conformeren en beschouwde de stap van Pierné naar een betaalde baan met vast rooster en verplichtingen als heulen met establishment waarop Pierné zijn collega schijnt te hebben betiteld als wereldvreemde estheteet (estheet was hij zeker, wereldvreemd maar ten dele). Niettemin stonden de twee op goede voet met elkaar en Debussy vroeg zelfs aan zijn één jaar jongere collega de drukproeven te corrigeren van zijn ballet Jeux.

Gabriel Pierné

Die laatste mededeling illustreert dat Pierné een brede blik had op vele stijlen, ook al nam hij die stijlen niet over in zijn composities. Dat Pierné enigszins buiten beeld is geraakt, zeker buiten Frankrijk, zegt iets over de beperkingen van de heersende beelden. Franck, Debussy en Ravel golden voor 1920 weliswaar buiten Frankrijk als de besten Fransen, maar ze waren niet de populairste en zeker niet de meest representatieve binnen Frankrijk. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat deze drie vaak niet en vele anderen vaak wel veel meer rekening hielden met het spelniveau van goede amateurs en dat de meeste muziekliefhebbers, ook in Frankrijk, een betrekkelijk conservatieve smaak hebben. Die conservatieven staan misschien wel open voor noviteiten, maar ze worden voor hen pas aantrekkelijk als ze te integreren zijn in een overwegend als traditioneel en vertrouwd ervaren context. Zo'n context is bij deze drie vaak niet aanwezig, maar bij Pierné en veel tijdgenoten wel. Dat Pierné c.s. het op termijn hebben afgelegd tegen Franck, Debussy, Ravel en Poulenc, is vooral omdat zijn werk te weinig mysteries bevat die ook voor latere generaties de moeite waard zijn. Het verklaart de hedendaagse onbekendheid van veel van zijn muziek en wie in korte tijd veel van hem voorbij hoort komen (dankzij deze cd-box, voor zover ik weet de omvangrijkste collectie met zijn werk ooit op cd uitgebracht), hoort veel conventies en veel gemoedelijkheid met een Franse slag. Zijn pianomuziek, die ruim drie van de tien cd's vult, bestaat merendeels uit korte, programmatische werken waarin hij zijn liefde voor de landelijkheid bezingt - prachtige muziek van en voor mensen die in hun hart tevreden zijn met zichzelf en de wereld; dramatiek is vaak niet meer dan een tijdelijk en niet-revolutionair incident. Is de dramatiek veel ingrijpender, dan blijkt Pierné's grootste voorbeeld Saint-Saëns, die de dramatische trukendoos van Liszt uitstekend beheerste maar in de kern een onproblematische en weinig pretentieuze classicist was. Pierné had meer pretenties en een meer dramatische aard. Die zijn vooral te horen in zijn kamermuziek, met name de Vioolsonate, het Pianokwintet en de Drie stukken voor strijktrio. (Dat twee van de drie ontstonden tijdens de Eerste Wereldoorlog, zal hier vast mee te maken hebben.) Voor een klassiek ingesteld componist als Pierné zijn ze opmerkelijk diffuus als het gaat om het parcours. Die sensatie is er soms ook bij de muziek van de late Fauré, maar bij die laatste is de harmonie vaak verfijnder en compenseert die rijkdom het gemis aan beweging in ritme. Pierné houdt zeer van ritmische beweeglijkheid, niet alleen in populair getinte stukken als Impressions de Music-Hall en het ballet Cydalise et le Chèvre-pied (het hoofdthema uit het laatste werk was ooit de herkenningstune van een radioprogramma voor lunchtijd waarin veel gematigd moderne en in essentie klassieke muziek te horen was), maar ook in meer ambitieuze en ‘serieuze' werken als het Konzertstück voor harp en orkest, de Images, Viennoise en de Paysages franciscains voor orkest.

Pierné's fundamentele conservatisme en tegelijk openheid voor nieuwe elementen blijkt ook uit de rol van de instrumentatie en de behandeling van de menselijke stem. Pierné kende het orkest door en door (hij was jarenlang dirigent van de Concerts Colonne en dirigeerde onder meer in 1910 de wereldpremière van Stravinsky's Vuurvogel) en was een uitstekende instrumentator, getuige vooral het ballet Ramutcho, de Paysages franciscains en (helaas niet in de box) zijn Pianoconcert, ooit prachtig opgenomen voor Chandos door Bavouzet, maar hij is niet uit een magische en sensuele klank als doel. Als de klank magie teweeg brengt, dan is de magie bovenal een deel van het betoog maar niet een onverwachte openbaring van een ander spiritueel domein. En over spiritualiteit gesproken: in zijn kunst benutte hij net als Brahms maar dan op zijn Frans de trukendoos van religieuze muziek met een seculiere façade. Pierné was geen Bruckner.

Ook als componist van vocale muziek heeft Pierné vele gezichten. Les enfants à Bethlehem is een uitstekend gestructureerde mix van elementen van het Requiem van Fauré, L'Enfance du Christ van Berlioz, liederen van Massenet, het pathos in de voordracht van Franse film, de populair getinte overzichtelijkheid van Bizet en de geraffineerde complexiteit en intensiteit van Ravel. Minder veelzijdig, waarschijnlijk ook vanwege de lengte zijn enkele liederen plus de Comédie musicale Fragonard.

Ook al kan ik na beluistering van de box niet een werk aanwijzen dat op één lijn staat met (en dat na vijftig keer luisteren nog net zo intrigeert als) de Symfonie in d, La Mer, Daphnis et Chloé en het Concert champêtre, het zegt iets dat Pierné tijdens zijn leven minstens zo werd gerespecteerd als Franck, Debussy, Ravel en Pierné. Nationalisme in de cultuur en enkele, onaardig gezegd, nationale muzikale molens en klompen bij Pierné speelden destijds zeker mee, maar net zo belangrijk was zijn streven het betrekkelijk recente nationale idioom behapbaar te maken voor een publiek dat (in die tijd zeer begrijpelijk) hechtte aan nationale identiteit en dat niet altijd bereid was met vergaande experimenten en complexiteiten mee te gaan. Dat hij niet tot de allergrootsten behoorde, wilde men hem daarom nog wel vergeven. Het nageslacht reageerde hierop door hem te straffen met gedeeltelijke vergetelheid, maar de box corrigeert dat enigszins, niet door hem op het hoogste niveau te zetten, maar door overduidelijk aan te geven dat een muziekleven rijker en genuanceerder is dan alleen de top van de piramide. (De uitvoeringen, bijna alle van Franse musici, en de opnamekwaliteit helpen daarbij zeer.) En de beste stukken (Cydalise et la Chèvre-pied, Ramutcho, Konzertstück, Paysages franciscains, Vioolsonate, Pianokwintet, Les enfants à Bethlehem en het Pianoconcert) zijn meer dan alleen historische documenten.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links