CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2018
|
Toen wat wij nu kennen als de historische uitvoeringspraktijk in de jaren zestig populair werd, richtte ze zich vooral op vertolkingen van instrumentale muziek uit de barok. De keuze voor dat segment van de oude muziek was zeer begrijpelijk. De Brandenburgse concerten en de Vier jaargetijden waren voor het grote publiek de bekendste werken uit dit domein en daarmee ideaal om het contrast tussen de oude en de nieuwe speelwijze te demonstreren. Vooral de keuze voor oude instrumenten of kopieën daarvan kreeg enorm veel aandacht. Daarna kwam al snel de uitbreiding, maar dit bleef de basis. De latere verkenning van de oude vocale muziek (het duurde ongeveer tien jaar voordat de zang het centrale thema werd op het jaarlijkse Utrechtse Festival Oude Muziek) was meer dan een uitbreiding van repertoire. Het versterkte en bevestigde de aandacht voor een nieuwe vorm van expressie. De gewoonte van musici van de generatie Kuijken om composities op te splitsen in frasen en gebaren had aanvankelijk zowel positieve als negatieve motieven. Het negatieve was het nog bestaande gebrek aan beheersing van de instrumenten, iets dat nu volstrekt voorbij is. Het positieve was de enorme concentratie op de expressie van het detail waardoor sommige oude muziek veel boeiender leek dan velen dachten. Het positieve leek de rechtvaardiging van het negatieve. Concentratie betekende ook veruitwendiging. Die instelling paste uitstekend bij het repertoire en bij de tijdgeest. De nieuwe geest was er een van een meer demonstratieve en minder formele expressie en de barokmuziek kon hierop inspelen door de grote nadruk op retoriek en daarmee op betekenisgeving door momenten te benadrukken. Van die omgang met retoriek en expressie was het een kleine stap naar de grotere aandacht voor vocale muziek en de minder gepolijste voordracht van dit repertoire. De continuïeit tussen barok en klassiek De musicus die het meest heeft gedaan om klassieke muziek een gedeeltelijk 'barok gezicht' te geven, is René Jacobs. Door zijn ondergrond als zanger in een pre-klassiek repertoire is hij door en door vertrouwd met de expressiemiddelen van de vocale muziek uit de barok en de late tijd. Ook door die ondergrond is hij als dirigent in staat, veel beter dan dirigenten met een instrumentale ondergrond, mee te ademen met de vocalisten met wie hij werkt. Het gevolg is dat zijn terecht veel geprezen opnames van opera's van Mozart veel meer ontspannen, minder hektisch en veel vloeiender klinken dan die bij figuren als Gardiner en Harnoncourt. Jacobs maakt hoorbaar hoeveel barokretoriek er nog zit in de vocale muziek van Mozart en dirigeerde vanuit dat perspectief voor cd ook Mozarts laatste vier symfonieën. Dat perspectief veroorzaakt plussen en minnen. Enerzijds komt de expressie en het vocaal gedachte van de details veel beter uit dan bij andere dirigenten uit dit kamp, anderzijds worstelt Jacobs meer met de proporties en de grote lijn. Jacobs' opnamen van de laatste vier symfonieën zijn ook om een andere reden interessant: ze relativeren het heersende idee dat het in de historische uitvoeringspraktijk vooral zou gaan om het juiste instrument. Vergelijking met de beste ervaren operadirigenten uit het pre-authentieke kamp leert trouwens dat ook deze oude dirigenten begrepen hoe belangrijk vocale gestiek in instrumentale muziek is. Van orkest- naar kamermuziek index |
|