CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, juni 2018
|
Ook de receptiegeschiedenis kent wetten. Een ervan luidt: is een componist echt goed en beroemd, dan redt hij zich ook wel zonder lustrum; heeft hij dat lustrum nodig om in beeld te komen, dan krijgt hij daarna net zo weinig aandacht als ervoor. Gelukkig herhaalt de geschiedenis zich nooit helemaal en ook de kunstreceptie heeft zijn uitzonderingen, maar als die regel opgaat, dan bij de strijkkwartetten van Charles Gounod, dit jaar tweehonderd jaar geleden geboren. Gounod was na zijn dood zeker niet onbekend (enkele van zijn opera's, met name Faust, deden het jarenlang goed), maar waarschijnlijk dankzij het jubileum zijn er nu opnamen van zijn pianowerken, zijn opera rond Franciscus en zijn strijkkwartetten, stukken die men jarenlang niet hoorde. Ook in de literatuur krijgen deze composities niet of nauwelijks aandacht. In zijn recente boek over het strijkkwartet wijdt Leo Samama slechts één alinea aan het Strijkkwartet in a (ik vermoed dat hij het kwartet bedoelt in a klein). Dat is ook het beste van de vijf stukken op deze dubbel-cd en het niveauverschil met de andere vier wijst naar een andere 'wet': mindere goden hebben soms een of twee werken geschreven die beslist de moeite waard zijn en meer uitvoeringen verdienen. Wil men daarop meer van deze componist weten, dan wordt men vaak teleurgesteld en begrijpt men waarom men deze stukken zelden hoort. Dat wil niet zeggen dat ze slecht zijn. Ze zijn het ook niet. Ze zijn goed gemaakt, hebben soms een aardig idee, passen in de smaak van hun tijd en plaats, maar missen de ambitie revolutionair te zijn met eeuwigheidsgarantie. Zulke muziek kan voor tijdgenoten aantrekkelijk zijn om artistieke redenen en is dat voor het nageslacht meestal hooguit om historische redenen. Wanneer Gounod de kwartetten precies heeft geschreven is volgens het tekstboekje onbekend, maar de auteur ervan vermoedt na 1870. In ieder geval vond de eerste uitvoering van een van de vijf plaats in 1885. Dat betekent dat de stukken ontstonden in een tijd waarin de klassieke vormen zoals beoefend in Frankrijk nog zeer sterk onder invloed stonden van de Duitse voorbeelden. Gelet op gestiek, frasering en architectuur heeft Gounod goed geluisterd naar Haydn, Beethoven en Mendelssohn. De grootste afwijking van de voorbeelden en daarmee de zwakste punten bij Gounod zitten in de melodiestijl waarin elementen op de voorgrond staan als gebrek aan doortastendheid en prononcering. Die zwakte in de kwartetten is opmerkelijk, omdat die afwezig is in zijn opera's, waarin hij wel compromisloos afgaat op een eigen geluid. Het eigen geluid in het Franse strijkkwartet kwam er een beetje in met Franck en was er helemaal met Debussy, omdat zij begrepen dat de persoonlijkheid belangrijker is dan het genre en omdat men van een genre niet de uiterlijke vorm maar de onderhuidse gedachte moet overnemen. Het resultaat bij Gounod is nu een oeuvre van het soort waarvan vaak gezegd wordt: aardig om eens te horen (en de vijf zijn ook bij vlagen aardige stukken), eindelijk iets anders dan de bekende stukken van Beethoven, Haydn en Debussy (waarvan inderdaad veel niet-superieure uitvoeringen bestaan). Het aardige zit in de soms meer soms minder geslaagde poging tot elegantie, de hang naar evenwichtigheid en welluidendheid, een lichte Franse toets die geen cliché wordt, domweg omdat clichématige Franse muziek voor 1870 nog nauwelijks bestond. Het aardige van deze cd's zit ook in de uitstekende uitvoeringen: met vuur en verzorgd tegelijk, transparant, sierlijk en met een fijne neus voor de afwisseling van polyfoon en akkoordisch denken (twee de vier andere cd's van dit gezelschap die ik aantrof zijn met werken van andere Franse componisten - David en Gouvy, ook uit de tijd dat muzikaal Frankrijk althans in dit genre een provincie van Duitsland was). Het klinkt als een aangename geschiedenisles. In 1885 had ik deze stukken waarschijnlijk veel lovender besproken. Hoe denken onze opvolgers over 100 jaar over de meeste bekende componisten van nu? index |
|