CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, augustus 2021 |
Bekendheid is hier omgekeerd evenredig aan kwaliteit. Op de voorkant van het tekstboekje staat een foto van Martha Argerich met Daniel Barenboim, maar de cd is vooral aantrekkelijk vanwege de bijdragen van Michael Barenboim en Kian Soltani, die weliswaar ook op een foto staan, maar dan in het tekstboekje. De cd illustreert de oude gegevens dat Barenboim in de zaal spannender musiceert dan in de studio en dat hij beter wordt als hij werkt met musici die beduidend beter zijn dan hij. Voorbeelden uit ‘de oude doos' zijn Barenboims opnamen met Jacqueline Du Pré (in sonates van Beethoven en Brahms), Barbirolli (in concerten van Brahms), Klemperer (in concerten van Beethoven) en Boulez (in concerten van Bartók). Op deze cd trekt hij zich op aan twee jonkies. Zijn zoon Michael verenigt op prachtige wijze kracht met gevoel voor structuur en Soltani combineert even overtuigend het grote gebaar met verfijning. Vanwege die geslaagde syntheses vergeef je de musici hun vele onklassieke wendingen in frasering en dynamiek. Barenboim en zeker Argerich gedragen zich hier op en top als onklassieke musici. Het veel bejubelde temperament van Argerich is in zekere zin de extreme uitloper van een onklassieke omgang met vorm, in het groot en het klein. Vandaar dat zij wel raad weet met romantici bij wie de expressie permanent op uitbreken staat (Chopin, Schumann, Liszt, Janácek), maar minder overtuigt in Haydn, Mozart en Beethoven. Op haar best vind ik Argerich in de meest bizarre en jazzy passages in Ravel en Prokofjev en in muziek van haar landgenoot Ginastera. Hoe onklassiek zij in wezen is, blijkt als men haar vergelijkt met ouderen die ook te boek staan als onberekenbaar (Furtwängler, Mengelberg en Cortot). Hun grilligheid is een grilligheid binnen de klassieke structuren, vandaar dat deze musici superieur zijn in de lange lijn terwijl Argerich meer een vertolkster is van grootse momenten. Argerich lijkt daarmee een voorbeeld voor diverse jongere pianisten, alleen hebben die wel haar onklassieke omgang, maar niet haar soms tomeloze temperament. Debussy's Fantaisie wordt met die houding dan ook niet wat die wat mij betreft hoort te zijn. De beste vertolking is voor mij nog steeds de alleroudste opname, een live-opname uit oktober 1938 van Walter Gieseking met het Concertgebouworkest onder Mengelberg, omdat Gieseking hoorbaar maakt wat dit concert in wezen is: een zoekende Massenet met impressionistische tinten. Het is geen aanloop tot het impressionisme, wat veel musici abusievelijk denken. Als pianospel is Argerichs uitvoering uiteraard fantastisch, als muzikale ervaring is het even curieus als het Nederlands van Sifan Hassan. Dat Argerich zo lang heeft gewacht met het opnemen van dit werk (een recensie ongetwijfeld gericht tot Argerich-fans vermeldde dat dit haar eerste opname van dit werk is), pleit voor haar inzicht in dit werk, want haar geroemde temperament kan ze hier amper uitleven. Barenboim heeft La Mer vermoed ik vaker uitgevoerd dan Argerich de Fantasie. De grotere vertrouwdheid hoort men aan een uitstekend gevoel voor proporties en spanningsopbouw. Ook heeft de uitvoering iets meer opwinding dan de meeste studio-opnamen van Barenboim. (Volgens het cd-doosje zijn dit live-opnamen, maar zo klinkt alleen La Mer.) Typisch Barenboim is de nogal massieve orkestklank en eerder samensmeltende dan transparante klank. Orkest en opname zijn goed, maar de grootste aantrekkingskracht van de cd gaat uit van de jongeren. index |
|