![]() CD & DVD-recensie
© Emanuel Overbeeke, september 2014
|
Deze dubbel-cd bevat de opname van een van de voorstellingen van de eerste reeks met Andriessens La Commedia in juni 2008 in theater Carré. Bij die gelegenheid werd ook de dvd opgenomen waarop de muziek compleet aanwezig is en waarop beelden uit de voorstelling worden afgewisseld met scenes op locatie (meestal in Amsterdam). Omdat de tekst vaak niet is te verstaan (wat zowel aan de opname als aan Andriessens wijze van componeren ligt), gaat de aandacht sterk uit naar het beeld en de muziek. In de voorstelling en meer nog in de 'buitenopnamen' zien we vooral mensen die zichzelf heel belangrijk vinden en de indruk geven met iets zeer cruciaals bezig te zijn ook al wordt vaak niet duidelijk wat. De beelden suggereren een diepgang die mij eerlijk gezegd ontging, zowel in 2008 bij de voorstelling als nu bij het bekijken van de dvd (of ik te simpel ben of dat het werk te pretentieus is, mag de kijker bepalen). De stilering in de voorstelling (een abstrahering weg van het realistische) versterkte mijn moeite met het verhaal. De titel La Commedia verwijst uiteraard naar La divina commedia van Dante Alighieri en het libretto (dat men kan downloaden van een site die in het tekstboekje wordt vermeld) vermengt passages uit Dantes meesterwerk met delen uit Lucifer van Vondel en uit het Oude Testament. Die bronnen duiden op grote ernst (alsof we te doen hebben met gods woord) en inspireren blijkbaar tot een ernst die in de muziek en nog meer in de uitvoering vaak zonder ironie aanwezig is. Dat wil zeggen: er is wel ironie in de stijl van de noten maar niet in de wijze waarop deze wordt gebracht. Dit is geen muziek van/voor twijfelaars en mensen met een neiging tot humor, gelatenheid en vriendelijke relativering. Uit de muziek spreekt bovenal een zekerheid die helt naar drammerigheid. De muziek daarentegen rechtvaardigt volledig een nieuwe reeks voorstellingen. Andriessen lijkt enerzijds bij vlagen terug te keren tot de monolithische energie van De Staat, De Snelheid, De Tijd en andere werken die hem rond 1980 de kwalificatie Haagse School bezorgden. Anderzijds heeft hij de introverte toon die hij vanaf zijn Trilogie van de laatste dag steeds vaker gehanteerd had, ingebracht in zijn energieke kant met een enorm gegroeide rijkdom in de klank. Het werk bestaat uit vijf delen van ieder circa twintig minuten (met een ruime marge) waarbij de muzikale vorm minstens zo dominant is als het verhaal. Nog veel meer dan in eerdere werken zijn in alle delen de muzikale ingrediënten uiterst heterogeen en is de cohesie verbluffend. Andriessen combineert de ritmische energie en vocale zeggingskracht van popmuziek met een melodie- en harmoniestijl die men verwacht bij een arthouse componist. Daarmee maakt hij hoorbaar dat de overeenkomsten tussen de nieuwste klassieke muziek en de nieuwste popmuziek veel belangrijker zijn dan de verschillen, precies zoals wij nu bij alle muziek tot ca. 1900 bij hoge en lage kunst onderhand vooral de overeenkomsten zien en bij die na 1900 nog steeds vaak de verschillen. De uitbarstingen van fysieke kracht gaan moeiteloos hand in hand met een sensueel raffinement in klank waarop zelfs de Franse spectrale componisten uit de jaren zeventig trots zouden zijn. Die momenten van symbiose, die vaak even onverwachts komen als gaan, zijn de hoogtepunten van het werk en zijn voldoende reden voor aanschaf; ze vullen echter slechts de helft van het werk en zijn beter geslaagd dan die passages waarin of het duistere verhaal of een zelfingenomen personage alle aandacht krijgt en de muziek minder gelaagd lijkt. Andriessen vragen om louter gelaagde klanken gaat echter voorbij aan de essentie van zijn stijl en aan dit libretto waarin de hoofdpersonen door een scala van emoties gaan, al lopen die emoties lang niet altijd parallel aan het scala van stijlen. Hoe meer muzikale bronnen Andriessen benut, hoe meer hij ze naar zijn hand zet. Citaten van Debussy en Ravel zijn zeer herkenbaar (en worden grondig gekneed) en zijn even typerend voor de muziek als verhulde verwijzingen naar Stravinsky, Rota, Bach en allerlei middeleeuwse muziek. De uitvoering is over het algemeen goed, soms zeer goed. Maar een paar vragen komen op. Hoe zal het deze muziek vergaan als Reinbert de Leeuw en zijn Nederlandse kornuiten deze stukken niet meer spelen? Waarom horen Nederlanders zo weinig van uitvoeringen van buitenlanders die duidelijk maken dat deze muziek ook anders kan klinken? De man die decennialang verklaarde dat het symfonieorkest niet zijn cup of tea is (en dientengevolge voor het KCO een zeer on-orkestraal werk leverde) heeft er blijkbaar geen bezwaar tegen dat zijn muziek af en toe wordt uitgevoerd door een symfonieorkest geleid door een orkestdirigent (wat iets anders is dan een ensembledirigent). Gelijk heeft hij, want zijn stukken klinken dan vaak veel beter: ritmisch preciezer en spatgelijk (wat bij 80 man in een hoog tempo een geweldig effect geeft) en zonder de zwaarte van een expressionistisch delirium dat Reinbert de Leeuw zelfs af en toe aan La Commedia weet mee te geven. Zo orkestraal - massaal, licht en energiek tegelijk - zou ik graag La Commedia willen horen. index |
|