CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2019 |
Het moet ongeveer een kwarteeuw geleden zijn geweest: de bijzonder indrukwekkende tentoonstelling in het Weense Kunstforum, waarin voor het eerst alle toen bekende schilderijen en een aantal tekeningen van Richard Gerstl te zien waren. Nu staan ze te kust en te keur op het internet, maar in de jaren negentig was dat nog een zeldzaamheid.
Schokkend zelfportret Gerstl had in de schilderkunst voor een omwenteling gezorgd, te midden van de vele turbulenties rond het Weense fin-de-siècle, maar het was toen vrijwel niemand echt opgevallen. Ook nadien bleef het stil rond Gerstl: zijn korte leven (hij werd slechts 25) moeten zijn postume bekendheid danig in de weg hebben gezeten. Late erkenning In welk rijtje past het werk van Gerstl eigenlijk? Drie namen schieten natuurlijk prompt te binnen: Kokoschka, Schiele, Klimt. Namen die toen veel bekender waren dan die van Gerstl. Natuurlijk hebben de decennia hun werk gedaan en heeft het werk van Gerstl aan bekendheid gewonnen, maar toch stond ik er niet zo lang geleden verbaasd over dat zijn naam werd verward met die van Leo Gestel (1881-1941), nota bene een Nederlandse schilder en boekbandontwerper. Niet dat men in Weense kunstkringen tot diep in de vorige eeuw voor het werk van Gerstl warmliep, maar in 1983 maakte het historisch stadsmuseum toch plaats voor een aantal belangrijke schilderstukken en tekeningen van Gerstl. Niet dat het veel voorstelde, want zeker vergeleken met het werk van de reeds genoemde 'grote drie' stak de belangstelling voor Gerstl er schril tegen af. Hechte vriendschap
Arnold Schönberg is getrouwd met Mathilde, de zuster van de componist Alexander von Zemlinsky. Ze wonen in het negende district van Wenen als Schönberg in 1906 de dan 23-jarige Gerstl ontmoet. Ze kunnen goed met elkaar overweg en zowel Arnold als Mathilde wil schilderlessen van Gerstl. In de maanden die daarop volgen ontwikkelt zich een hechte vriendschap tussen het paar en de schilder. Zozeer zelfs dat Schönberg Gerstl introduceert bij andere kunstenaars uit zijn kring, waaronder Erwin Stein, Karl Horwitz, Heinrich Jalowetz, Anton Webern en Alban Berg. De vriendschap gaat zo ver dat de Schönbergs en Gerstl (die alleen woont) in februari 1908 naast elkaar gaan wonen, in de Liechtensteinstrasse, op de nummers 68 en 70. Zelfs de zomervakantie aan de Traunsee brengen ze gezamenlijk door. Daar voltooit Schönberg In de eerste weken van augustus zijn Tweede strijkkwartet op. 10, waarin in de finale de eerste stappen worden gezet naar de atonaliteit, maar waarin ook het schrijnende 'O mein lieber Augustin, alles ist hin' doorklinkt. Het beleefde zijn première in januari 1909 door het Rosé-Quartett. Hoewel Schönberg daarin nog niet de definitieve stap naar de atonaliteit had gemaakt leidde de uitvoering tot een enorm schandaal dat ook breed in de pers werd uitgemeten.
Overspel
Zelfdoding Hoeveel kwaad bloed heeft die driehoeksverhouding bij Schönberg eigenlijk gezet? Het beeld is tamelijk ambivalent. Zo is er een brief bewaard gebleven die Schönberg kort na de ontdekking aan Gerstl schreef, waarin hij opmerkte: 'Zwei wie wir sollten sich wegen einer Frau nicht entzweien'. Toch moet het op Schönberg een buitengewoon wrange indruk hebben gemaakt dat Mathilde en Gerstl nog in die zomer van 1908 halsoverkop uit Traunstein vertrokken, Schönberg en de kinderen in het vakantieverblijf achterlatend. En het moet nog wranger zijn geweest toen hij kort daarvoor het liefdespaar in een 'compromitterende houding' had aangetroffen. De gebeurtenissen moeten nog heel lang bij hem hebben doorgewerkt. Na de zelfdoding van Gerstl doet hij op zijn intimi een dringend beroep om zowel de rol van Mathilde als van hemzelf voor de buitenwereld verborgen te houden. De portretten die Gerstl 1906 van hen beiden en van hun dochter Gertrud heeft gemaakt schenkt hij aan zijn goede vriend Alban Berg. Hij wil er blijkbaar niet meer aan worden herinnerd. Artistieke erfens
Breukvlak Het was Schönberg die manmoedig het omkeerbare contrapunt introduceerde, en daarmee het einde van de traditionele baslijn. Het is het moment waarop ieder denkbaar thema, ieder mogelijk fragment niet meer is ingebed in een specifiek bedachte structuur, maar overal in het stuk kan opduiken, dus ook willekeurig. Natuurlijk stond dat haaks op wat Schönberg van Brahms had geleerd, maar dat nam de grote betekenis van het nieuwe concept niet weg en dat moest en zou de hele wereld weten. Daarmee laat Schönberg net als Gerstl de esthetische uitgangspunten die zijn tijdgenoten nog steeds hanteren ver achter zich. Bij Schönberg is het de rekenkundige precisie - dat proces begint in de zomer van 1908 met de reeds aangehaalde finale van het Tweede strijkkwartet - waarmee hij het muzikale discours meer en meer vormgeeft, bij Gerstl juist de vaagheid waarmee hij op het doek mensen gestalte geeft die niet meer zijn dan gekleurde vlekken. Ze vervullen geen betekenisvolle rol meer, zoals ook het perspectief in zijn landschappen is weggevaagd. Doelloos Weg met de ornamentiek!
De afwijzing van de ornamentiek als protest ook tegen de al decennialang doorsudderende conventies die de Weense Akademie beheersten. Protest ook tegen de verfraaiingsmodellen van de 'Sezession' met daarin centraal de figuur en het werk van Gustav Klimt. Gerstl wilde geen schoonheid etaleren, maar zocht in zijn doeken chaos en levenskracht. Hij wilde niets anders dan het 'echte' leven schilderen. Zoals hij dat althans zag. Zoals Schönberg af wilde rekenen met de behaagzieke schoonheid in de muziek en de drieste stap zette naar de omverwerping van de tot dan geldende harmonieleer. Twee zielen, een gedachte: die van beeldenstormers. Schönbergs schreef in het voorwoord van zijn 'Harmonielehre' ('Dem Andenken Gustav Mahlers geweiht'): "Unsere Zeit sucht vieles. Gefunden aber hat sie vor allem etwas: den Komfort. Der drängt sich in seiner ganzen Breite sogar in die Welt der Ideen und macht es uns so bequem, wie wir es nicht haben dürften. Man versteht es heute besser denn je, sich das Leben angenehm zu machen. Man löst Probleme, um eine Unannehmlichkeit aus dem Wege zu räumen. Aber wie löst man sie? Und daß man überhaupt meint, sie gelöst zu haben! Darin zeigt sich am deutlichsten, was die Voraussetzung der Bequemlichkeit ist: die Oberflächigkeit. So ist es leicht, eine 'Weltanschauung' zu haben, wenn man nur das anschaut, was angenehm ist, und das Übrige keines Blickes würdigt. Das Übrige, die Hauptsache nämlich. [...] Der Komfort als Weltanschauung! Möglichst wenig Bewegung, keine Erschütterung. Die den Komfort so lieben, werden nie dort suchen, wo nicht bestimmt etwas zu finden ist."
Roeien tegen de stroom in. Dat gold voor Schönberg evenzeer als voor Gerstl, al overleed de schilder veel te vroeg om nog getuige te kunnen zijn van het voortschrijdende non-conformisme. Hij hoefde in ieder geval niet mee te maken dat het in toch vooral een geducht vechten was tegen de bierkaai. Want de Weners hadden in grote meerderheid weinig tot niets op met het in sommige kunstenaarskringen gepropageerde radicalisme. De stad en zijn inwoners werden nu eenmaal beheerst door een sterk feodale structuur die was ingebed in een maatschappelijk krachtenveld dat meer was gericht op handel, industrie en nijverheid, en waarbij vernieuwingsdrang het moest afleggen tegen het luxe consumeren. Art Nouveau versus nieuwe zakelijkheid, het schuurde en botste onbarmhartig. Maar wel bleek dit gezapige, weinig toeschietelijke milieu de ideale voedingsbodem voor artistiek gericht verzet tegen de heersende tijdgeest. Of het nu Schönbergs reeksentechniek of het functionalisme (vorm volgt functie) in beeldende kunst en architectuur betrof.
Afschuw en lieflijkheid In 'Die glückliche Hand' (1910-13), waarvoor Schönberg zelf de tekst schreef, is het beeld weinig anders. Wie de tekst kritisch volgt ziet dat daarin twee wegen samenkomen: die van de afgewezen minnaar en van de geminachte kunstenaar, culminerend in het mislukte ik. 'Erwartung' en 'Die glückliche Hand' werpen hun schaduwen vooruit in een culturele omgeving die is vervuld van zelfbedrog en waarin schoonheid niet meer voorstelt dan een leeg omhulsel. Daarvan moet afscheid worden genomen. De weg komt gaandeweg open te liggen naar de vrijgevochten dissonantie. Dat sommige werken sterk verbonden zijn met de psychologie van liefde en duisternis is welhaast vanzelfsprekend.. Het blijkt ook uit zijn 'Harmonielehre': laat Schönberg er geen misverstand over bestaan: dat om hem heen sprake is van comfort, het dringt overal in door en is overheersend. Het zijn op de keper beschouwd niet meer dan uiterst gerieflijke ideeën die niet goed zijn voor een mens. 'Komfort als Weltanschauung!' Vooral geen onrust! Vooral geen desintegratie van de bestaande hiërarchie en de liberaal-rationele cultuur! Totdat het uiteindelijk erin uitmondt, onder meer geniaal verwoord in Robert Musils 'Der Mann ohne Eigenschaften'. Mathilde overlijdt Destructief
Zemlinsky Aan het einde van de negentiende eeuw was hij een in snel in belang opklimmende componist die qua ambities door Brahms sterk werd gestimuleerd. Hij ontwikkelt zich tot een belangrijke figuur in de Weense ´Tonkünstlerverein' en sleept prestigieuze compositieprijzen in de wacht. Hij is ook als dirigent actief, onder meer van een studentenorkest, 'Polyhymnia', waarin ook een cellist een zijn beste been voorzet: Arnold Schönberg, toen nog met nauwelijks veel muzikale ervarring. Het klikt tussen hen en Zemlinsky besluit om hem les te geven in het componeren. Het is ook Zemlinsky die nieuw werk van Schönberg in de concerten van zowel 'Polyhymnia' als 'Tonkünstlerverein' introduceert. De vriendschap krijgt een romantisch vervolg als in 1899 tijdens een gezamenlijk doorgebrachte vakantie ook Zemlinsky's zus Mathilde in beeld komt. Hij wordt verliefd en schrijft in die gemoedstoestand zijn 'Verklärte Nacht'. Het strijksextet is geïnspireerd op een tekst van Richard Dehmel, met daarin centraal een man die verliefd wordt op een vrouw die op dat moment zwanger is van een andere man. Mathilde beantwoordt Schönbergs affecties en op 7 oktober 1901 treedt het paar in het huwelijk. Zemlinsky's vroegere leerling wordt zijn zwager. In de zomer van 1903 gaan de Schönbergs in hetzelfde appartementsgebouw wonen als de Zemlinsky's, in de reeds eerder genoemde Liechtensteinstrasse in Wenen. Schönberg zit in die tijd slecht bij kas. Zozeer zelfs dat Zemlinsky besluit om zijn zwager te helpen. Hij zorgt voor redelijk goed betaalde opdrachten, waaronder het maken van arrangementen en transcripties en beveelt hem aan als leraar contrapunt en harmonie bij de als zeer goed bekend staande onderwijsinstelling van Eugenie Schwarzwald. Zo wordt Zemlinsky's voormalige leerling zelf leraar die uitgroeit tot een belangrijke docent die musici als Anton Webern, Heinrich Jalowetz en Erwin Stein aantrekt. Het is dan tevens het begin van de vele muzikale bijeenkomsten die Schönberg bij hem thuis organiseert, met Mathilde als gastvrouw.
Langsamer Satz Dan lijkt op dit album Weberns 'Langsamer Satz' er ietwat verloren bij te staan. Toch is dat niet zo. Gecomponeerd in 1905 en weliswaar nog ver verwijderd van wat eens Weberns 'hyper gecondenseerde' stijl zou worden, is het stuk nog duidelijk schatplichtig aan Brahms. Dat kan nauwelijks een wonder heten, want Webern studeerde in die tijd bij Schönberg en ongetwijfeld zal de nijvere leerling toen ook veel van het klassiek-romantische idioom van Brahms hebben opgestoken. Brahms mede als postume leermeester zogezegd, hem bijgebracht door Schönberg die Brahms zo bewonderde. Zo klinkt het tenminste. Maar afgezien van die duidelijke verwantschap past het stuk sowieso in deze bloemlezing. Het was immers Webern die ten tijde van de buitenechtelijke relatie tussen Mathilde en Gerstl haar indringend had toegesproken en het was ook Webern wiens progressieve aforismen uiteindelijk de status zouden bereiken van eminente leerstukken voor de naoorlogse avant-gardisten, met in de voorste gelederen daarvan Karlheinz Stockhausen, Pierre Boulez, Bruno Maderna en Herbert Eimert. En niet toevallig was het Webern die in de periode 1911-1913 in zijn 'Fünf Orchesterstücke' op. 10 als het ware een denkbeeldige ruimte creëerde waarvan het buitengewoon fijnmazige kleurengamma een belangrijk deel uitmaakt. Een uitgesproken kamermuzikaal werk dat tijdloosheid uitstraalt en waarin de verdichting al een wezenlijke rol speelt. Een stuk ook dat Weberns compromisloosheid al voorzichtig aankondigt. Dat Weberns 'Langsamer Satz' geïnspireerd zou zijn door een wandeling met zijn nicht Wilhelmine (met wie hij later zou trouwen) is binnen deze context niet meer dan een anekdotische bijkomstigheid.
Quatuor Arod Nu dan dus een aanzienlijk veeleisender programma met in de laatste twee delen van Schönbergs Tweede kwartet bovendien de in alle opzichten superieure vocale bijdrage (op teksten van Stefan George uit diens 'Der siebente Ring') van de sopraan Elsa Dreisig. Het resultaat is in alle opzichten superieur: zó moet deze nog steeds als 'weerbarstig' ervaren muziek worden uitgevoerd. Ja, het kan natuurlijk anders, het notenbeeld is immers niet in steen gehouwen, maar beter kan het echt niet worden. Alle essentiële ingrediënten voor een sublieme vertolking zijn hier aanwezig: vlekkeloze techniek, superieur samenspel, sterk engagement, gloedvolle speelvreugde en fantasie. Wat ook treft is de niet goed in woorden te vatten maar wel bijna voelbare, zij het uiteraard denkbeeldige ruimte die zij aan interpretaties hebben verbonden. Zoals gezegd: net zo exemplarisch is de rol van Elsa Dreisig, die zich in de beide delen van op. 10 soepel door Schönbergs en George's treurig getinte maar zeer facetrijke stemmingsbeelden beweegt. Het slotlied, met die beroemde beginfrase 'Ich fühle Luft von anderem Planeten', hoor je zelden zo realistisch. Het riep bij mij een lang vervlogen stem op: die van Dorothy Dorow, alweer lang geleden een groot vertolkster van twintigste-eeuwse muziek. De opname is precies zoals die moet zijn: strikt helder, maar warm. Essentieel om deze zo bijzondere muziek optimaal over het voetlicht te brengen. index |
|