CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2018
|
Het is een goede zaak dat er in het laatste decennium meer aandacht komt voor de muziek van de Bohemer Jan Dismas Zelenka (Lounovice 1679 - Dresden 1745). Daarmee wordt tenminste enigszins recht gedaan aan diens zonder meer boeiende oeuvre. Dat was in de achttiende eeuw wel anders, want toen onderkende men in zijn werk het inventieve contrapunt en zijn moedige aanpak van de harmonie. Zoals ook zijn intuïtie voor het creëren en ontwikkelen van de melodie in hoog aanzien stond. Dat we er tegenwoordig ietwat anders tegenaan kijken neemt niet weg dat componisten als Bach en Telemann hun bewondering voor Zelenka's kunst evenmin onder stoelen of banken staken. Maar zoals zo vaak: na zijn dood in 1745 verdween zijn werk geleidelijk uit oog, oor en hart. Zelenka was een van de vele Tsjechische componisten en musici die niet in hun vaderland bleven hangen, maar hun heil zochten in het aanzienlijk rijkere Duitsland. In tegenstelling tot Bohemen, een nauwelijks opvallende en vooral arme provincie binnen het Habsburgse rijk, waren er aan de Duitse hoven genoeg - overigens vaak verre van riant betaalde - banen voorhanden. Dat avontuurlijke en deels ook vooruitstrevende element schuilt ook in zijn stevig uit de kluiten gewassen Missa votiva (votief: berustend op, geschonken wegens een gelofte, een wens of een verlangen; geofferd of volbracht uit dankbaarheid of devotie), een van de twintig missen die Zelenka componeerde. Het is een inspirerend werk dat een bijzondere schoonheid en veel vakmanschap uitstraalt en waardoor het zich verheven mag voelen boven het vele dertien-in-een-dozijn barokwerk dat door de meeste ensembles met twee vingers in de neus kan worden gespeeld (en dat nog steeds veel te vaak aan bod komt). Bij de Missa votiva ligt dat gelukkig bepaald anders, maar er moet wel een geduchte prijs voor worden betaald: niet alleen zijn de ingenieuze soli behoorlijk lastig, maar ook de fugatische opzet vraagt om uiterste concentratie, discipline en vocale en instrumentale beheersing. Met Vaclav Luks en zijn Collegium 1704 is dat - het spreekt bijna vanzelf - allemaal dik in orde. Hij wil zichzelf weleens voorbijlopen, gaat zijn enorme enthousiasme op de loop met zijn gevoel voor proportie en structuur (ik maakte dat bijvoorbeeld in Leipzig mee, tijdens het Bachfest), maar deze opname laat horen dat hij het gehele concept tot in de kleinste details heeft overdacht, voorbereid en vervolgens weten uit te voeren (het een houdt niet noodzakelijkerwijs verband met het ander). Solisten, ripieno en orkest bewegen zich op topniveau, met volmaakte dictie, articulatie en ensembletechniek, uitmondend in de fraai gewelfde spanningsbogen, terwijl gloedvolle energie en contemplatieve lyriek het toch al zeer afwisselende beeld verder versterken. Het voor dit werk en deze uitvoering gekozen klankspectrum laat geen wens onvervuld. index |
|