CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2022 |
Bachs Sei Solo, à Violino senza Basso compagnato, ofwel de zes sonates en partita's voor viool solo, heeft een groot aantal componisten geïnspireerd, waaronder bepaald niet de minste. Het uitgangspunt is altijd geweest om de - feitelijk schier onbegrensde - speltechnische mogelijkheden van de viool zoveel mogelijk, tot op het spreekwoordelijke bot, uit te buiten. Echter zonder daardoor de muziek naar het tweede plan te doen verhuizen. De zogezegd volmaakte symbiose dus tussen techniek, vorm én inhoud. Niet zomaar wat oefeningen of een rigide poging om een leermassief te scheppen, maar juist geïnspireerde verkenningen. Een beeld dat we trouwens ook kennen van de vele études die door de eeuwen heen de aandacht van de luisteraar wisten en nog weten vast te houden, waarbij de uitgelezen techniek de drager is van de gedachte. Wie zich als componist aan een dergelijk vioolproject zet weet één ding al bij voorbaat zeker: dat het in eerste instantie wel moet neerkomen op een krachtmeting met wat na Bach als traditie is gaan gelden, met diens magnum opus op dit gebied als enige vertrekpunt: de zes sonates en partita's zoals die zich hebben gevestigd binnen de canon van de westerse muziekcultuur. Hoe het ook wordt gewend of gekeerd, Bachs meesterwerk met daarin de enige rol weggelegd voor de viool, heeft een groot aantal componisten dusdanig geïnspireerd dat het genre zich door de eeuwen heen naar steeds weer nieuwe hoogten kon stuwen. Ik hoef slechts enige namen van hen die zich eraan hebben 'gewaagd' in herinnering te roepen: Max Reger (een méér dan groot bewonderaar van de Thomascantor), Eugène Ysaÿe, Zoltán Székely, Béla Bartók, Pierre Boulez en Mieczyslaw Weinberg. Weinberg schreef drie sonates voor viool solo, waarvan de eerste in 1964, kort voordat hij zich aan zijn opera Die Passagierin zette, de tweede in 1967, een jaar voordat hij de opera voltooide, en de derde in 1979. Dat ook Weinberg zich naar Bach als het grote voorbeeld richtte blijkt zowel uit de werkstructuur als uit de melodievoering en het contrapunt. Duidelijk is ook dat de beroemde Chaconne (Ciaccona) uit Bachs Tweede partita BWV 1004 Weinberg (en hij was voorwaar de enige niet!) sterk tot de verbeelding moet hebben gesproken. We zien overigens ook in Die Passagerin Tadeusz die ... Bach speelt. Toeval? Ongetwijfeld niet. Je zou mogen zeggen dat de muziek van Weinberg in het Westen een opleving onderging nadat zij er decennialang verwaarloosd was gebleven. Eerst onder het bewind van Chroesjtsjov, de opvolger van Stalin (hij overleed op dezelfde dag als Prokofjev: 5 maart 1953) als de nieuwe partijleider, trad geleidelijk de 'dooi' in (al hoeven we er in historisch verband niet al te uitgelaten over doen) en kon er sprake zijn van een redelijke vorm van culturele uitwisseling met het vrije Westen. Toch zou het nog tot het begin van de jaren negentig duren alvorens de naam van Weinberg (of Vajnberg) echt aan bekendheid won, wat in de eerste plaats te danken was aan het Britse muzieklabel Olympia dat in het daaropvolgende decennium veel muziek van Weinberg uitbracht. Het bleek tevens de motor voor Weinbergs naamsbekendheid als Pools-Russische componist van joodse origine. Het kwam er zelfs van dat zijn werk eindelijk meer en meer werd gespeeld op de vele concertpodia en dat logischerwijs het aantal westerse musici groeide dat het publiek ermee in aanraking bracht. Voor Weinberg zal het nauwelijks betekenis hebben gehad: het was voor hem gewoonweg te laat. Hij leed al geruime tijd aan ruggenmerg-tbc, kampte daarbij voortdurend met allerlei tegenslagen (ook in zijn privéleven) en bracht, in eigen land vrijwel vergeten, zijn laatste levensjaren in grote eenzaamheid en somberheid door. Hij overleed eigenlijk volkomen vergeten in Moskou, op 26 februari 1996, in de leeftijd van 76 jaar. Binnen Weinbergs bepaald niet geringe oeuvre is zijn op sommige punten aan Sjostakovitsj herinnerende, muzikale stijl ook in de drie sonates goed herkenbaar. De overweldigend assertieve inslag ervan, de grilligheid en weerbarstigheid, de somberte, het sarcastische, sardonische, satirische. De briljant getoonzette grimas, de sterke verwevenheid met de joodse muzikale folklore, de fascinerende metamorfoses, het afwisselend sterk dramatische en lyrische discours. Waarbij het begrip 'solo' in deze muziek tevens de onmiskenbare trekken vertoont van het alleen-zijn, van de diep gewortelde eenzaamheid die zij in zich draagt. Met de als eendelig geboekstaafde derde sonate is overigens iets heel bijzonders aan de hand. Het is een in muziek gevatte herinnering aan zijn vader, de dirigent en violist aan het Jiddisch Theater in Kisjinjow, nu omgedoopt tot het huidige Moldavische Chisinau. De zeven deeltjes kregen van de componist titels mee die voor zich spreken: 1. Vaderportret; 2. Moederportret; 3. Zelfportret (als kind); 4. Overgangscadens; 5. Vlucht; 6. Reminiscentie in eenzaamheid; 7. Fantastische dans. De drie sonates vormen zonder uitzondering diep gelaagde, beladen muziek die om een dito vertolking vraagt en daartoe lijkt me niemand beter in staat dan Gidon Kremer, die zich al sinds jaar en dag voor de componist Weinberg heeft ingezet, diens 'taal' tot in het kleinste detail 'verstaat' en er - gelukkig! - niet voor schroomt om ook de ruwe aspecten van deze composities het volle pond te geven. Bij Kremer krijgt cosmetisering geen enkele kans. De harmonische scherpte, het onverbiddelijke, de stevig uitgewerkte contrasten, de veelkleurige 'Klanggestaltung', het zijn alle ingrediënten die de luisteraar kippenvel bezorgen. Althans, zo vergaat het mij. 'Tonmeisters' Vilius Keras, Aleksandra Kieriené en Peter Laenger zorgden voor de enig passende omlijsting: strikt helder, gevat in - ongetwijfeld dankzij de verworvenheden van de digitale techniek - perfect gedoseerde akoestische verhoudingen. Tot slot dit. In onze recensies is vaak genoeg gewezen op de sterke verbondenheid tussen Weinberg en Sjostakovitsj; en niet alleen wat de muziek betreft. Vanuit dit perspectief kan ik niet goed verklaren waarom niet ook Sjostakovitsj voor viool solo heeft gecomponeerd. Beide componisten hebben elkaar vaak genoeg aangespoord om bepaalde werken te componeren of er kennis van te nemen. Bovendien was Sjostakovitsj' bewondering voor Bach bepaald niet minder (daarvan getuigen onder meer de Préludes en Fuga's voor piano solo). index |
|