![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2014
|
Zonder het al te zeer te chargeren: er lijkt wat de muziek van Mieczyslaw Weinberg (1919-1996) betreft, sprake te zijn van een hype. En als het geen hype is, dan in ieder geval een 'revival', want zowel in de concertzaal als in de studio blijkt de muziek van deze Poolse Rus (of Russische Pool?) behoorlijk in trek te zijn. We zien dat wel meer en vaak is een dergelijke opleving geen al te lang leven beschoren. Of het in dit geval die kant op gaat, weet ik uiteraard niet, want dat is toekomstmuziek, maar wat door de jaren heen zeker niet heeft bijgedragen aan de bekendheid van Weinberg was de grote slagschaduw van Dmitri Sjostakovitsj. Het wemelt in de muziekgeschiedenis van dergelijke voorbeelden, maar vandaag de dag lijkt vooral dankzij de verschillende (multi)mediatechnieken - gemakkelijker te zijn om 'vergeten' muziek weer tot bruisend leven te wekken. Dat begint doorgaans bij musici (of een label, zoals Chandos en Naxos) die zich - ogenschijnlijk van de ene op de andere dag - voor een bepaalde componist inzetten. Dan is er de violist en dirigent Gidon Kremer die zich - de eerlijkheid gebiedt dat - al voor Weinberg inzette toen die nog veelal werd genegeerd. Voor Kremer is Weinberg een uiterst belangrijke componist wiens oeuvre door de bank genomen kwalitatief niet onderdoet voor dat van Sjostakovitsj, Weinbergs grote vriend en steun in de rug. Voor Kremer staat het vast: Sjostakovitsj zou héél blij zijn geweest met Weinbergs muzikale wederopstanding. Muziek die - Kremer letterlijk citerend - een bron is van 'voortdurende opwinding en inspiratie'. De naam Weinberg of Vajnberg schept misschien enige verwarring. Hij bediende zich van twee: Mieczyslaw Weinberg en - eenmaal in Rusland - Moishei Vajnberg. Geboren in Warschau in 1919, vluchtte Weinberg de oostgrens over, nadat Hitler in 1939 Polen had ingenomen. Hij kwam terecht in Minsk, waar de intussen twintigjarige compositielessen nam bij Vasili Zolotariov, zelf eens leerling van van Balarikev en Rimski-Korskov. Maar de Duitsers bleven hem op de hielen zitten en vluchtte hij na de inval opnieuw, nu naar Tasjkent (in de hoop dat de Duitse legers het zover niet zouden brengen), tevens de plaats waar zijn leven een andere wending kreeg. Hij kwam er zowel in de contact met de dochter van de acteur Solomon Mikhoels (zij zou later zijn vrouw worden), als met Dmitri Sjostakovitsj. Het was Dmitri Dmitriëvitsj die in levenslange vriendschap met hem verbonden bleef en er in 1943 voor zorgde dat Weinberg zich in Moskou kon vestigen. Toen hij precies tien jaar in een Moskouse gevangenis belandde, was het Sjostakovitsj die hem uit die benarde toestand wist te redden.
Weinberg was trots op zijn warme contact met Sjostakovitsj (ze woonden in dezelfde wijk in Moskou) en stak dat niet onder stoelen of banken. Beiden wisselen regelmatig hun partituren uit. Ze hielden zelfs een wedloop om zoveel mogelijk strijkkwartetten te componeren. Als de een er een afhad, kwam de ander er ook mee. Het is dus niet toevallig dat Weinbers composities sterk verwant zijn aan die van Sjostakovitsj. Waarbij nog kwam dat beiden - zoals miljoenen anderen in die tijd - lotgenoten waren onder het voortdurende juk van de stalinistsche staatsterreur. Maar anders dan Sjostakovitsj leed Weinberg bovendien sterk onder de na de Tweede Wereldoorlog in Rusland sterk opgelaaide anti-joodse sentimenten (ook onder joodse kunstenaars vielen talrijke slachtoffers). Zo werd zijn schoonvader in 1948 door de NKVD, het 'Volkscommissariaat voor Interne Zaken', omgebracht, een harde slag voor Weinberg, die zijn beide ouders en zijn zus al eerder had verloren (zij werden door de nazi's in Polen vermoord). Men kan erover twisten of Weinbergs muzikale identiteit niet heeft geleden onder zijn adoratie voor Sjostakovitsj, waarbij het dan nog de vraag is in welke mate dat het geval is geweest, maar het gaat toch wat ver om Weinbergs muziek - zoals Kremer dat herhaaldelijk doet - op voet van gelijkheid met die van Béla Bartók te plaatsen. Als alleen al oorspronkelijkheid de maatstaf moet zijn, is het evident dat de Hongaar de grotere componist was. Wie de vergelijking tussen Weinberg en Sjostakovitsj wil maken, komt waarschijnlijk ex aequo uit; waarbij overigens niet kan worden beweerd dat de muziek van Weinberg en Sjostakovitsj zo op elkaar lijkt dat zij uitwisselbaar zou zijn. Integendeel. Zoals het ook onzin is om Brahms' Eerste als de Tiende Beethoven te beschouwen. Waar niet over kan worden getwist is over het hoge niveau van deze vertolkingen op deze nieuwste aanwinst van het ECM-label. Dat begint al met de Derde sonate voor viool solo uit 1979, door Weinberg opgedragen aan zijn vader, die ondanks Kremers incidentele oneffenheden in de intonatie een in klank indrukwekkende hommage van de enige overlevende van het gezin. Kremers vertolking toont hoezeer hij met dit uiterst complexe werk vergroeid moet zijn geraakt, want anders valt niet uit te leggen hoe trefzeker de violist de diep gelaagde schoonheid in deze muziek weet te ontrafelen. Het is zo'n stuk dat ook na vele malen beluisteren nieuwe inzichten oplevert, zowel in de details als in het grote geheel. Het bijna visionaire karakter van dit spel doet denken aan Kremers Bach (de partita's en sonates). index |
|