![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2013
|
Om maar meteen met de deur in huis te vallen: ik ben geen voorstander van de ‘vertaling’ van strijkkwartet naar strijkorkest. De reden is simpel: al die vertalingen tasten linea recta het idiomatische karakter van de oorspronkelijke compositie aan. Misschien nog simpeler: wie voor een strijkkwartet componeert, heeft tijdens dat proces dat ensemble in het hoofd, en niets anders dan dat (zelfs wie gewend is om aan de piano te componeren, doet dat). De omzetting van strijkkwartet naar strijkorkest heeft slechts tot doel om het stuk geschikt te maken voor dat ensemble. De intimiteit van de kleine zaal moet plaatsmaken voor de grootschaligheid van de grote zaal. U zou kunnen tegenwerpen dat strijkkwartetten ook in grote zalen worden uitgevoerd, wat ik alleen maar volmondig kan beamen; maar wel met enige pijn in het hart, want dat is het zoveelste compromis dat de muziekwereld met zich meetorst. In een kleine zaal past minder publiek dan in een grote en als een wereldberoemd kwartet slechts een paar concerten geeft, is de verleiding erg groot om er zoveel mogelijk publiek bij te betrekken. Het strijkkwartet is een muzikale wereld op zich, zoals ook het strijkorkest dat is. Niemand begreep en begrijpt dit beter dan de componist. Er zijn in het oor springende verschillen tussen het strijkkwartet en het strijkorkest, zoals die zijn gelegen motivische en thematische (op)bouw, hoofd- en nevenstemmen, innerlijke textuur, dynamische proportionaliteit, ritmische veerkracht, frasering, balans, transparantie (géén contrabas!) en expressieve spankracht. Schaalvergroting maakt dikker, minder wendbaar en minder contrastrijk. Het kan worden gewend of gekeerd, maar het zijn feiten die eenvoudig verifieerbaar zijn. Hoe goed een strijkorkest ook speelt – en dat doet het Amsterdam Sinfonietta als topensemble – er gaat een wezenlijke dimensie verloren: de dimensie van het strijkkwartet, punt uit. Mahler ging met o.a. Beethovens op. 95 en Schuberts D 810 aan de slag omdat hij vond dat dit toch uitgerekend stukken waren van symfonische proporties die in de grote zaal thuishoorden. De componist die dacht voor de componist, zogezegd. Aan de andere kant van het spectrum is er de schaalvergroting, waarop ook wel het nodige valt af te dingen. Mahler huldigde het standpunt dat sommige strijkkwartetten zich beter leenden voor een grotere bezetting met het oog op uitvoering in de concertzaal (waar de intimiteit van het strijkkwartet al snel verloren gaat). In het Weense weekblad Die Wage schreef hij er in januari 1899 het volgende over:
Barshai nam een aantal strijkkwartetten van Sjostakovitsj op de korrel, waarbij overigens geen sprake was van twee zielen (Barshai en Sjostakovitsj) één gedachte. Het strijkkwartet dat werd omgedoopt tot ‘kamersymfonie’, wat dit ook mocht betekenen. Geef mij maar het origineel, denk ik dan. Ik was min of meer voorgoed genezen toen ik Bernstein met het voltallige strijkerkorps van de Wiener Philharmoniker hoorde in de voor dat ensemble bewerkte Beethoven-kwartetten op. 131 en 135. Die magische sostenuto-sfeer van op. 131 bleek al in de kiem gesmoord. Alles in het gelid, maar log en zwaar, met die ploegende contrabassen die nergens vandaan leken te komen, en geen enkele zinvolle bestemming bleken te hebben. In het algemeen is schaalvergroting een lastig thema gebleven. Hoe moet je een vioolconcert van Bach spelen? Met slechts een handvol strijkers, met de solist ertussen als primus inter pares? Of moet er een strijkorkest achter staan (ik denk het eerste)? Eine kleine Nachtmusik, de divertimento KV 136 t/m 138 voor strijkorkest of voor strijkkwartet? Idem de eerste symfonieën van Mozart, met niet meer dan die spreekwoordelijke handvol blazers? Het klinkt nogal somber, maar het bewerkingsmes snijdt wel aan twee kanten, onder het motto hier laat je wat en daar breng je wat: het oorspronkelijk smalle repertoire voor het strijkorkest wordt met deze bewerkingen danig opgerekt en het publiek kan kennis maken met muziek die het in de oorspronkelijke (be)zetting misschien nooit eerder heeft gehoord. En menigeen er wellicht toe brengt om ook het origineel eens te gaan beluisteren. Het Concertino van Weinberg horen we hier overigens wel in de originele versie (in 1948 geschreven voor viool en strijkorkest). De bijgevoegde bonus-dvd heeft grote documentaire waarde. Niet alleen krijgen we een kijkje in het 'dagelijks werk' van het ensemble, maar tevens in hun opvattingen en drijfveren. Ze geloven in deze bewerkingen, spelen ze met hart en ziel, en proberen het onmogelijke te realiseren: dat het klinkt als een strijkkwartet. De integriteit straalt ervan af. Speltechnisch is er ongelooflijk veel raffinement, het klankweefsel ongekend subtiel, de pianissimi zijn werkelijk pianissimi en de sfeertekening is ronduit exemplarisch. Dit is musiceren op topniveau. Ik heb er het grootste respect voor. index |
|