CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2022 |
De aanstelling van Lahav Shani (1989) als chef-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest mag een gouden greep worden genoemd. Vanaf het concertseizoen 2018 zwaait hij als opvolger van eens nog zo'n gouden greep en door het orkest toen al een fijn gevoel voor jong talent tonend: Yannick Nézet-Séguin (1975), met ferme, solide maar ook soepele hand de scepter over het orkest. Dat Shani daarmee de jongste chef werd sinds de oprichting van het orkest, toen zo'n eeuw geleden, legde geen enkel, althans voor ons zichtbaar, gewicht in de schaal. Het is wat dit betreft een proces dat zich straks ook elders lijkt te herhalen, in Amsterdam, waar het Koninklijk Concertgebouworkest tijdens een persbijeenkomst op 10 juni a.s. - zo is de algemene verwachting - de Fin Klaus Mäkelä (1996) als de opvolger van de in ongenade gevallen chef-dirigent Daniele Gatti zal worden geïntroduceerd. Of diens carrière in Amsterdam net zo succesvol zal verlopen als die van Shani in Rotterdam moet worden afgewacht, maar zijn recente Decca-opname van de zeven symfonieën van zijn landgenoot Jean Sibelius heeft allerwegen in ieder geval veel gemengde reacties opgeleverd. Evenals dat toen gold voor Nézet-Séguin, heeft Shani's chef-dirigentschap hem tevens als springplank gediend voor zijn al snel daaropvolgende Europese: hij heeft inmiddels voor vrijwel alle topensembles gestaan en ook daar zijn grote muzikale kwaliteiten kunnen demonstreren. En passant overigens ook als een volbloed pianist die meer te bieden heeft dan wat hap-en-snap-werk hier en daar: hij kan ook op dit gebied de grote werken aan, zo hebben zijn recitals bewezen. Misschien is het die voorgeschiedenis die enerzijds bij mij hoge verwachtingen wekte na het verschijnen van dit nieuwe album, maar mij vervolgens toch enigszins teleurstelde. Meer wat de uitvoering van de Vijfde symfonie van Sjostakovitsj dan de Tweede symfonie van Kurt Weill betreft, maar ook daarvan had ik toch iets meer verwacht. Geen woord ten nadele van het orkestspel, maar wel ten aanzien van - het is een bekend euvel - de volgens westers model gecosmetiseerde uitvoering van de Vijfde symfonie. Een euvel overigens dat veel bekende, zeg maar gerust prestigieuze dirigenten op hun conto kunnen schrijven. Het komt grosso modo neer op het ten onrechte veelvuldig weglakken van de in deze muziek genestelde, scherp geprofileerde contrasten, teveel en te vaak gericht op 'luxueus' musiceren dat niet alleen de spanningsbogen ondermijnt maar ook het wezenlijke karakter van het werk aantast. Met mede als gevolg dat een dergelijke benadering de luisteraar niet op het puntje van de stoel weet te brengen. Zo verging het mij tenminste. Ik hoef de uitvoeringen van een Mravinski of Rozjdestvenski maar in herinnering te roepen om duidelijk te maken wat er bij Shani cum suis aan schort. Weills Tweede symfonie vaart beter, al hadden de contrasten ook in dit geval iets scherper uitgewerkt mogen zijn. Ook hier ligt, zij het gelukkig in mindere mate, cosmetisering op de loer. Al ben ik wellicht enigszins beïnvloed door mijn eerste kennismaking met een echt bevlogen en scherp gerande uitvoering van het werk, toen samengebracht met de veel wispelturiger Eerste symfonie, door het Gewandhausorchester Leipzig onder leiding van Edo de Waart, een Philips-opname uit het begin van de jaren zeventig, eerst uiteraard op lp en later uitgebracht op cd (waarschijnlijk niet meer te krijgen; of anders in gebruikte staat). Een opname overigens die stond en nog steeds staat als een huis, mede dankzij de daarvoor geëigende akoestische proporties van de Paul-Gerhardt-Kirche in Leipzig, toen nog gelegen in de DDR, in co-productie met de Deutsche Schallplatten GmbH. Nog een uitgave die eind jaren negentig sterk mijn aandacht trok en waarvan ik nu juist niet had verwacht dat het mij in de greep zou nemen: Mariss Jansons die met de Berliner Philharmoniker op het EMI-label een werkelijk verzengende uitvoering van de Tweede symfonie aan de openbaarheid prijsgaf (samen met het Vioolconcert, met als solist Peter Zimmermann, aangevuld met de Mahagonny-Suite). Mogelijk heeft zowel De Waart als Jansons, de uitvoeringen getuigen er in ieder geval van, het grote belang van het opus volmondig onderkend, want het hoort echt thuis in de canon van neoklassieke meesterwerken uit het interbellum van de vorige eeuw. En dan te bedenken dat de officiële première van de symfonie in 1934 plaatsvond in.Amsterdam door.het Concertgebouworkest onder leiding van.Bruno Walter (Otto Klemperer had volgens mij meer voor de hand gelegen, maar de geschiedenis valt nu eenmaal niet om te buigen en ongetwijfeld zal de 'zachtmoedige' Walter, minder bedreven in het eigentijdse repertoire, zijn beste been voor hebben gezet). 'Officieel' omdat vrij kort daarvoor al een uitvoering in besloten kring had plaatsgevonden, georganiseerd (én betaald!) door de prinses van Polignac, mecenas en dochter van Isaac Singer, de ontwerper en fabrikant van de bekende naaimachines. Maar terug naar Shani die met dit album nogal een 'mixed bag' heeft afgeleverd, wat voor de liefhebbers van zijn dirigeerstijl en zeker niet in de laatste plaats de bewonderaars van het geweldige orkest zeker geen sta-in-de-weg zal zijn. Wat ook geldt voor de uitstekende, door Andrew Mellor gemaakte, strikt heldere maar tevens sonore opname (in een wat dit betreft bepaald niet gemakkelijke zaal). De verwachting is dat de verbintenis tussen dirigent, orkest en Warner Classics in de toekomst nog de nodige opnamen zal opleveren. Ik wacht gespannen af! index |
|