CD-recensie © Aart van der Wal, november 2024 |
Lucie de Saint Vincent woont al twintig jaar in ons land en heeft een naam opgebouwd als fortepianiste. Ze raakte onder de indruk van de bijzondere klank- en speelmogelijkheden van het instrument toen ze zich verdiepte in de muziek van componisten van rond 1800. Haar opleiding volgde ze aan het Conservatoire à rayonnement régional de Perpignan bij François-Michel Rignol, het Conservatoire à rayonnement régional de Rueil-Malmaison bij Denis Pascal, de École Normale de Paris bij Françoise Thinat en aan de Liszt Academie in Boedapest bij István Lantos. Haar masteropleiding rondde ze af aan het Utrechts Conservatorium bij Paolo Giacometti. Aangetrokken door de fortepiano studeerde ze voor haar tweede master aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij Bart van Oort, waar ze zich vooral verdiepte in het Franse klassieke repertoire en de daarmee verbonden pianoforte. In 2012 schreef ze onder begeleiding van de musicoloog Hervé Audéon een proefschrift getiteld Les sonates avec accompagnement en trio en France entre la Révolution et la fin du premier Empire. Al eerder, in 2009, had ze deelgenomen aan meerdere beroepsopleidingen op het gebied van de fortepiano bij onder anderen Pierre Goy, Aline Zylberajch, Jérôme Hantaï, Malcolm Bilson, Sally Sargent en Menno van Delft. Vooral Sargent heeft veel voor haar betekent en haar de afgelopen jaren op het artistieke en pianistische pad intensief begeleid. Dat Lucies inzet voor en betrokkenheid bij de Franse muziek uit die periode werd (h)erkend bleek in 2013, toen zij de eerste prijs ontving van de Royaumont Foundation. Bij die gelegenheid nam ze een concert met triosonates op in het Hôtel national des Invalides in Parijs, met werken van onder anderen Onslow, Verbes, Steibelt en Ladurner. In 2016 nodigde Claire Bodin, artistiek directeur van het Présences Féminines festival in Toulon, Lucie uit om deel te nemen aan het project Des dentelles à l'échafaud (van kant tot schavot'), waarin Franse vrouwelijke componisten uit de 17de tot het begin van de 20ste eeuw centraal werden gesteld. Gefascineerd door haar muzikale ontdekkingen wil ze mede door haar verschillende projecten weinig bekende vrouwelijke componisten voor het voetlicht te brengen. Lucies belangstelling voor en haar affiniteit met het werk van vrouwelijke componisten heeft ook te maken met het feit dat in het kader van haar projecten zijzelf componeert en arrangeert, waarbij zij verschillende genres en invloeden doorkruist. Dat blijkt onder meer uit haar eerste album, Back to Bach, in 2021 verschenen bij het Franse label Paraty, waarin jazz en barok met elkander in verband wordt gebracht. In haar tweede project, Ascensions, beweegt de fortepianiste zich tussen het Westen en Oosten. In 2025 staat de release gepland van Passio, een eigentijds oratorium gestoeld op verhalen over vrouwelijke passies. Lucie de Saint Vincent is vaak te gast op allerlei internationale podia om daar haar originele, gedurfde en geëngageerde projecten met het publiek te delen, waaronder ook in ons land (Festival Oude Muziek, Bachfestival, TivoliVredenburg, Nationaal Theater, Bethanienklooster). Op dit album bespeelt Lucie de Saint Vincent twee verschillende fortepiano's. Tracks 1-9 worden ingenomen door een replica van een Érard uit 1802, die zich in het Parijse Musée de la musique bevindt; tracks 10-14 door een instrument van Matthäus Andreas Stein uit 1804, uit de instrumentenverzameling van het Museum Geelvinck in Heerde. De Érard is in zoverre uniek dat van dit type fortepiano er geen enkele in originele, speelbare staat voorhanden is. Dit klavecimbelvormige vleugelmodel moet in de negentiende eeuw een groot succes zijn geweest, getuige de enthousiaste verhalen erover en dat onder anderen Haydn, Beethoven, Dussek, Jadin, Ladurner, Méhul en Pleyel er graag graag gebruik van maakten. Hélène de Montgeroult (zij is op dit album vertegenwoordigd met de Pianosonate in f, op. 1 nr. 3) kocht een exemplaar in 1802. Maar ook de andere componiste die deze belangwekkende uitgave siert, Marie Bigot de Morogues (van haar horen we de Suite d'Études, het Andante varié en de Pianosonate in Bes, op. 1), moet met deze Érard goed vertrouwd zijn geweest, want ze heeft in Parijs voor Érard gewerkt en welgestelde klanten (alleen zij konden zich een dergelijk instrument veroorloven) adviseerde bij hun keuze.
Volgens Christopher Clarke, een kenner van de Érard en één van de drie bouwers van de kopie, doet de klankarchitectuur sterk denken aan een laat-Frans klavecimbel, met diepe bassen, een ietwat nasaal middenregister en een krachtig-heldere discant. Maar het is ook dankzij de verschillende registers (una corda, due corde, luit, forte, celeste en fagot geactiveerd door vier pedalen en een kniehevel) dat met deze Érard een echt picturaal klankpanorama kan worden gecreëerd dat de Franse smaak van die tijd typeert maar die in de loop der tijd verloren is gegaan. De Stein-fortepiano is uitgerust met het toen in zwang zijnde Weense mechaniek. Het instrument stamt uit 1804 en werd in 2022 door Edwin Beunk gerestaureerd. Ook deze fortepiano moet Marie Bigot goed hebben gekend, want van 1804 tot 1809 woonde zij evenals haar grote tijdgenoot Beethoven in Wenen. Anders dan het zogenaamde ‘stoss'-mechaniek (het latere Engelse mechaniek) speelde het Weense (ook Duitse) mechaniek aanmerkelijk lichter doordat de hamer rechtstreeks aan de achterkant van de toets was bevestigd. Wie een dergelijke fortepiano bespeelt hoeft eigenlijk alleen maar de vingertoppen te gebruiken en niet, zoals bij onze concertvleugel, het hele bovenlijf. Daar in Wenen ontstonden ook Bigots eerste twee opusnummers en dus lag het voor de hand om deze op de Stein-fortepiano op dit album vast te leggen.
Deze cd-uitgave kwam tot stand onder auspiciën van Présence Compositrices, de promotor van vrouwelijke componisten uit alle tijden en van alle nationaliteiten. Het instituut dient tevens als hulpcentrum voor het klassieke en hedendaagse muzieknetwerk en biedt zowel professionals als amateurs daarbij de helpende hand door onder meer een database (‘demandez à Clara') die zo is ingericht dat onbekende composities kunnen worden ontdekt, maar ook de toegang ervan vergemakkelijkt en de (concert)programmering ervan stimuleert. Tot heden bestaan er slechts weinig opnamen, maar daarin zal het instituut met het daaraan verbonden muzieklabel meer en meer gaan voorzien. Daartoe behoren ook (wereld)premières en het uitbrengen van composities uit heden en verleden in nieuwe uitvoeringen. De titel van dit nieuwe album, Des dentelles à l'Échafaud, is naar het gelijknamige project in het kader van het muziekfestival Présences féminines waaraan ook Lucie de Saint Vincent deelnam en waarin een aantal Franse vrouwelijke componisten uit de zeventiende tot het begin van de twintigste eeuw werd belicht. Lucie toonde zich gefascineerd door de uitmuntende muziek maar ook verbijsterd dat deze zo weinig bekend was. Dat gold ook voor de composities van de mij volslagen onbekende Hélène de Montgeroult (1764-1836) en Marie Bigot de Morogues (1786-1820). Maar gelukkig, het uitstekend gedocumenteerde cd-boekje biedt uitkomst. Montgeroult heeft intussen al wat van haar creatieve glans teruggewonnen, vooral dankzij de inspanningen van Jérôme Dorival (hij schreef deels de toelichting) en reeds uitgebrachte opnamen. De muziek van Bigot blijkt evenwel volledig vergeten te zijn. Haar vriendschap met Beethoven en diens bewondering voor haar (wat tevens het nodige zegt over de expressieve richting die haar muziek uitgaat, wat in feite ook nog eens - het komt nog aan bod - door Haydn wordt bevestigd!) lijken vandaag de dag nog de enige getuigen van haar creatieve leven te zijn, een paar brieven en anekdotes daargelaten. Het spelen op een fortepiano kan behoorlijk uitdagend zijn en wel om verschillende redenen, te beginnen bij het (vooral Weense) mechaniek dat zowel licht als direct reageert en daarom een andere aanslagtechniek vereist. Dan is er de dynamische nuancering die hoge eisen stelt, terwijl de pedalen (met de eventueel aanwezige kniehevels) anders werken dan die op een piano of vleugel. Ook de klank draagt minder ver, wat met het oog op de gewenste expressie gevolgen heeft voor zowel frasering als articulatie. Ook de stemming is anders, variërend van 415 tot 430 Hz. De door Lucie bespeelde Érard-kopie heeft als stemming 415, de Stein 430 Hz. Wie er ook maar enigszins gevoelig voor is hoort dat ook duidelijk, zelfs als er enige tijd verloopt tussen het afspelen van track 9 en 10. Tot slot: de pianotechnicus dient bij de opnamen aanwezig te zijn om de stemming en het mechaniek goed op peil te houden. Wat dit album betreft waren dat Maurice Rousteau (Érard) en Hans Kramer (Stein). Er is vrijwel geen historisch instrument dat niet onder ingrijpend restauratiewerk uitkomt wil het in hoogstaande technische staat bespeeld kunnen worden. Vandaar de replica die aan de hand van overgeleverde bouwtekeningen onder gebruikmaking van waar (nog) mogelijk historisch materiaal. De uit 1802 daterende Érard ‘in het Parijse museum van muziekinstrumenten – ik tipte het in het begin van deze recensie al aan – werd in 2011 afgeleverd na maar liefst 3400 uren constructiearbeid. Een belangrijke vraag is altijd: is deze muziek het waard om beluisterd te worden en in het verlengde daarvan bestand tegen herhaling? Wat mij betreft past hier een volmondig ja, al speelt zij zich af in de periferie rond de grote namen. Tot die grote namen behoorde Joseph Haydn, die volgens componist, muziekdocent en -wetenschapper François-Joseph Fétis getuige was van het spel van Marie Bigot en diens bewondering in Le Ménestrel van 13 april 1879 als volgt optekende:
Marie Bigot de Morogues was, zoals we eerder hebben gezien, een tijdgenote van Hélène de Montgeroult en goed op de hoogte van Montegeroults gepubliceerde Cours complet, de pianoleergang die Bigot in haar lessen als docente vaak gebruikte. De muziekcriticus François-Antoine-Marie Miel merkte in 1822 daarover op:
Bigots muzikale soirées die ze op dinsdagen en donderdagen samen met de violist Pierre Baillot en op zondagavonden met de cellist Hurel de Lamare in haar salon hield, moeten in het Parijs van die dagen een zekere mate van bekendheid hebben gehad. Zij was het ook die als eerste in Frankrijk Mozarts pianoconcerten met een klein ensemble en een tweede piano ter vervanging van de houtblazerspartijen uitvoerde. Tot haar vriendenkring behoorden Luigi Cherubini en Jan Ladislav Dussek. Zoals ook Montgeroult bewoog Bigot zich in de meer intieme kringen rond Baillot. Hoewel ze compositie had gestudeerd bij Cherubini en Daniel Auber heeft zij zich er minder mee ingelaten dan Montgeroult, al past hier wel enige voorzichtigheid omdat een kritische werkcatalogus van Bigot vooralsnog niet is verschenen en zij bovendien aarzelde met het publiceren van haar werk; wat tevens de veronderstelling voedt dat een deel van haar muziek de drukpers nooit heeft bereikt, in of onbekende handen terecht is gekomen of gewoon verloren is gegaan. Wat we tot heden van haar oeuvre weten zijn de vierdelige Pianosonate in Bes, op. 1 nr. 3, het Andante varié en de Suite d'Études (gedrieën op dit album), de Pianosonate in F, op. 4 en de Pianosonate in c. De Franse componist, muziekpedagoog en organist Étienne Nicolas Méhul beschreef Bigots compositiestijl als volgt:
Over haar pianospel uitte de componist Johann Friedrich Reichardt zich vol lof:
Een plaquette aan het geboortehuis getuigt van Haydns en Beethovens bewondering voor Bigot, die volgens de overlevering ook (de jonge) Franz Schubert en Felix Mendelssohn muzikale kennis bijbracht. Hélène de Montgeroult (ze werd geboren als Hélène de Nervo) verhuisde als eenjarige van haar geboortestad Lyon naar Parijs, waar ze vrijwel de rest van haar leven door zou brengen. Ze stond bekend als ‘wonderkind' waarvan door haar docent, Nicolas Hüllmandel (die in Hamburg van Carl Philipp Emanuel Bach les had gehad), werd gezegd dat er als dertienjarige op muzikaal gebied niets meer voor haar te leren viel. Als markiezin (door haar huwelijk in 1784) gaf het in die tijd geen pas om in het openbaar op te treden en daardoor beperkte zij zich tot het spelen in besloten kring (salons) en publiceerde zij geen eigen composities. De situatie veranderde echter tijdens de Franse Revolutie (1789-1799) die voor sommige vrouwen uit adellijke kringen - zij het eerst nog schoorvoetend en niet zonder enige moed - de weg opende naar het publiceren van eigen werk. Niet alleen op het gebied van de muziek, maar ook van de literatuur, met onder hen Montgeroult, Madame de Staël, Madame de Genlis en de Prinses van Salm. Toch belandde Montgeroult in de gevangenis, waarna een aantal bekende musici het voor haar opnamen. Cherubini, Méhul, François-Joseph Gossec, André Grétry en Jean-François Lesueur benadrukten ten overstaan van het Comité de salut public (een instituut dat over de openbare veiligheid ging) in hun pleidooi voor vrijlating dat Montgeroult tot de beste pianisten moest worden gerekend, waarop de voorzitter van het comité haar opdracht gaf de Marseillaise te spelen, als bewijs van haar aan de Revolutie toegewijde patriottisme. Ze slaagde met vlag en wimpel, zelfs onder luide bijval. In 1795 werd ze benoemd tot pianodocente aan het kort daarvoor opgerichte Parijse conservatorium. Van haar publicaties weten we dat haar eerste een Vioolconcert van Giovanni Battista Viotti betreft dat zij had bewerkt en ingrijpend aangepast voor piano. De in 1785 verschenen uitgave vermeldde niet haar naam, maar dat was wel het geval bij de tweede editie, die tijdens de Revolutie werd gepubliceerd. De drie Pianosonates op. 1 verschenen in 1795. De derde sonate, in f-klein, was zo'n twee jaar eerder al in Duitsland verschenen. De violist Baillot behoorde tot haar bewonderaars, zoals onder meer blijkt uit zijn geboekstaafde leergang L'art du violon, nouvelle méthode:
Voor zover bekend componeerde Montgeroult negen pianosonates (een ervan met begeleidende viool), een Grand Pièce pour piano (op. 4, 1804), zes nocturnes voor zangstem en piano (op. 6, 1807) en drie Fantasieën (op. 7), waarvan de laatste tevens is opgenomen in haar Cours complet pour l'enseignement du Forte-piano (1816), het meest uitgebreide pianoleerboek van de negentiende eeuw, ruim 700 pagina's met niet minder dan 114 etudes, drie fuga's, thema's en variaties, alsmede de fantasie, waarschijnlijk geschreven in de periode 1788-1812, de oefening voorafgegaan door een rake typering omtrent speelstijl en interpretatie, maar ook over de aard van de compositie. Hélène de Montgeroult overleed in Florence in 1836. In het Château de Montgeroult (Val-d'Oise), waar ze woonde, vinden regelmatig concerten plaats, georganiseerd door de Vereniging Vrienden van Hélène de Montgeroult.
Lucie de Saint Vincent speelt deze pianowerken weergaloos: gevarieerd, expressief, met veel affiniteit met de evocatieve gelaagdheid die deze muziek evenzeer rijk is. Haar technische beheersing is even exemplarisch als haar onfeilbare en ongetwijfeld deels ook intuïtieve gevoel voor vorm en inhoud. Kortom, dit is muzikale historiografie in haar meest overtuigende en aansprekende vorm, waar de bijzonder fraaie opname zich volmaakt bij aansluit. ______________ index |
|