CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2020 |
Voor Louis Vierne (1870-1937) was het jaar 1906 tevens het begin van persoonlijke rampspoed ('Le début des catastrophes', zo valt in zijn 'Souvenirs' te lezen). De ellende begon heel platvloers in een opengebroken straat in zijn woonplaats Parijs, waar de slechtziende organist pardoes in een bouwput viel. Zijn verwondingen waren zo ernstig dat hij nog geruime tijd later nauwelijks nog een voet kon verzetten en eerst na een lange revalidatieperiode en heel veel engelengeduld hij weer in staat was om het orgelpedaal te bedienen. Er verscheen een paar jaar later meer ellende aan de horizon, toen zijn vrouw hem in de steek liet. Ze was een verhouding begonnen met Charles Mutin en had ten slotte voor hem gekozen; uitgerekend voor de man aan wie Vierne zijn Tweede symfonie had opgedragen. Het overlijden van zijn moeder had hem bovendien diep geraakt en toch al behoorlijk ontredderd moest hij zich ook nog intensief om zijn aan tbc lijdende zoon bekommeren. Tot er in 1911 nog meer donkere wolken boven zijn hoofd samentrokken, het jaar waarin Alexandre Guilmant overleed, met Vierne als gedoodverfde opvolger. Voor Vierne stond zo ongeveer wel vast dat hij hem zou opvolgen als docent in het orgelvak aan het Parijse conservatorium (voluit het Conservatoire national supérieur de musique et de danse). Hij werd het uiteindelijk echter niet, wat naast alle ellende die al zijn deel was, zijn zelfvertrouwen geen goed zal hebben gedaan. Menigeen ziet door deze tragische gebeurtenissen een soort van waterscheiding tussen de relatief optimistische Tweede en de aanmerkelijk donkerder, in fis-klein genoteerde (maar met een stralend majeur afsluitend vijfde deel) Derde symfonie (met name het Adagio lijkt in dit opzicht als richting wijzend te worden beschouwd). Maar een niet minder belangrijke factor is de wijze waarop Vierne het gehele werk op grond van diens dan bereikte compositorische rijpheid gestalte heeft weten te geven. Hier horen we een componist aan het 'woord' die het portee van de volmaakte balans tussen vorm en inhoud heeft weten te realiseren. Dat moet de altijd kritische componist en organist Marcel Dupré, aan wie het werk is opgedragen, ook zo hebben ervaren, want al in 1912 gaf hij de eerste uitvoering ervan in de Parijse Salle Gaveau. Het laatste werk, de grandioze Zesde orgelsymfonie, hoewel evenals de overige vijf symfonieën in mineur genoteerd, kent een duidelijk optimistische achtergrond, zo niet hernieuwde levensmoed. Hij componeerde het in 1930, tijdens een verblijf aan de zonnige Franse Rivièra. Aan zijn leerling en biograaf Bernard Gavoty schreef hij dat het intense zonlicht gevoelens van spijt deed verdwijnen en dat alleen de dierlijke vreugde van het bestaan resteerde.
Vierne-project Het op 8 december 1973 officieel in gebruik genomen instrument is zodanig toegerust dat zowel de (Duitse) barokke als de (Franse) romantische orgelwerken (voor de laatste beschikt het over een indrukwekkend zwelkast) uitstekend tot hun recht komen. Zeker een musicus van het kaliber Boerema (hij staat niet alleen groot organist en improvisator bekend, maar ook als componist) die in de afgelopen vijftien jaar met dit orgel als het ware vergroeid is geraakt en alle denkbare finesses op het gebied van klankkleur en dus registertechniek heeft doorvorst en de daaruit voortvloeiende, talloze combinaties heeft beproefd die zijn fantasie voortdurend hebben geprikkeld. Geen wonder dus dat hij zijn publiek (en dat zijn zeker niet alleen trouwe kerkgangers!) keer op keer daarmee heeft mogen verrassen. Dit jaar heeft Boerema een werkelijk grootse ode gebracht aan Louis Vierne: in de Sint-Laurenskerk heeft hij in de loop van dit jaar in live-concerten alle orgelsymfonieën ten gehore werden gebracht. Mijn (bijna) naamgenoot Aad van der Waal uit Krimpen aan den IJssel heeft samen met Jaco van Houselt uit Barendrecht heeft deze 6 werken in de periode 2018-2020 nog eens afzonderlijk opgenomen en het resultaat daarvan mag er zijn, zowel wat Boerema's spel als de opnamekwaliteit betreft. Ook de opnamen zullen geen sinecure zijn geweest, want zeker zonder of met weinig publiek (ik heb het vaak genoeg zelf meegemaakt) is het galmkarakter van deze ook in letterlijke zin grote kerk tamelijk onvoorspelbaar en dat het zich lastig laat bedwingen. Dat betekent tevens dat de registerkeuzes (met als registranten Stefan Treure, Mirjam van den Hoek en Gijsbert Westland) daarvan niet los gezien kunnen worden. Maar wie zoals Boerema orgel en akoestiek op zijn duimpje kent, weet hoe hij ook qua klankkleuren het optimum uit 'zijn' instrument kan halen en in deze orgelsymfonieën toch vooral wil laten horen wat het kán. En dat is, u zult het zelf constateren, bepaald niet gering. De enig denkbare slotconclusie: een bijzonder indrukwekkende productie. index |
|