CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2023

Anthoni van Noordt - Tabulatuurboeck van Psalmen en Fantasyen

Klik hier voor de inhoudsopgave

Léon Berben (orgel)
Ramée RAM 2201 • 2.35' • (2 cd's)
Opname: jan. 2022, Van Hagerbeer-orgel, Pieterskerk, Leiden

 

Het enige tastbare dat we van Anthoni van Noordt (ca. 1619-1675) bezitten is het Tabulatuurboeck met daarin tien psalmbewerkingen voor orgel, waarvan negen met variaties, aangevuld door zes fugatisch vormgegeven fantasieën. Op het titelblad: Psalmen door verscheydenen versen verandert seyn soo in de Superius [bovenstem, AvdW] Tenor als Basus, met 2,3 en part [ijen, AvdW]. Het cd-boekje bevat onder meer een overzicht van de stemverdeling in iedere psalmelodie. De door Van Noordt gebruikte notatie is die van de zessnarige luit (vandaar de zeslijnige notenbalk). Van de fantasieën zijn er twee gecomponeerd in de dorische, twee in de phrygische, een in de ionische en een in de mixolydische toonsoort. Misschien daarbij goed om te weten: in de Vroegbarok was de fantasie nog sterk verwant aan het ricercare, dat van nature complexer is dan de fuga. De traditionele fuga is meestal gebouwd op slechts één thema, het ricercare meestal op meerdere. Dat geldt dus tevens voor de fantasieën van Van Noordt, met zijn meerdere fugatische inzetten.

Eminent musicus
Misschien verbaast het dat van het werk van Van Noordt zo weinig is teruggevonden. Dat hij een eminent musicus moet zijn geweest lijkt aan geen twijfel onderhevig, maar zijn naam valt in en na zijn tijd niet of nauwelijks, terwijl zijn Tabulatuurboeck slechts in beperkte kring bekend moet zijn geweest (er zijn althans geen aanwijzingen dat het anders was). Van zijn leerlingen (die moet hij gehad hebben) zijn geen aan hem gewijde berichten overgeleverd, waardoor we niet kunnen vaststellen of zijn orgelkunst wel of niet school heeft gemaakt.

Muzikantenfamilie
Anthoni van Noordt stamde uit een muzikantenfamilie, met vader Sybrandus (ca. 1585-1654) en zoon Jacobus (ca. 1616-1680), die in de Gouden Eeuw behoorlijk actief was. Dat blijkt althans uit de omvangrijke tweedelige studie Anthoni van Noordt en zijn Tabulatuurboeck van de hand van Jaap den Hertog, in 2014 uitgegeven door Verloren b.v., ISBN 9789087044091 (u vindt hier een samenvatting in pdf). De auteur heeft leven en werk van de familie uitvoerig belicht en geplaatst in het toen heersende muziekleven (met inbegrip van de daarbij behorende orgelcultuur) zoals dat zich vooral na Jan Pieterszoon Sweelinck in Amsterdam verder ontwikkelde, met veel aandacht voor de toenmalige functie van de stadsorganist, maar ook van de orgels en het barokinstrumentarium zoals die toen in gebruik waren. Als uitgangspunt diende hem het reeds genoemde, overigens door Calvijn 'gekleurde', Tabulatuurboeck, in 1659 in Amsterdam gepubliceerd door Willem van Beaumont.

Poolse bron
Van dat Tabulatuurboeck is slechts één exemplaar bewaard gebleven. Dat bevindt zich uitgerekend niet in Nederland, maar in het Poolse Krakow, in de Bibliotheka Jagiellonska (gecatalogiseerd onder PL-Kj Mus. ant. pract. N250), vooral bekend om zijn grote en belangrijke verzameling manuscripten en eerste drukken. Van Noordt droeg de Etlicke Psalmen, beneffens eenige Fantasijen op aan de ‘Burgermeesteren en Regeerders der Stadt Amsterdam', een slimme keuze want hij was voor zijn dagelijks levensonderhoud van hen sterk afhankelijk. Het boekwerk moet een omvangrijke klus zijn geweest, niet in de laatste plaats door het veeleisende graveerwerk op meer dan zestig koperplaten. Volgens Den Hertog moet Anthoni dat zelf hebben gedaan en moet hem dat veel tijd hebben gekost, want elke koperplaat bracht minstens enkele dagen werk met zich mee. Om roofdrukken te voorkomen vroeg Anthoni octrooi ('Privilege voor 25 jaar') aan bij de Staten van Holland (Jacob Cats zette er ter goedkeuring zijn naam onder) en gaf hij de boekuitgever Willem van Beaumont opdracht om uit de losse vellen een fraaie band samen te stellen. De afzonderlijke bladen gaf Anthoni de gelegenheid om die aanvullend los te verkopen: koopman boven alles!

Niet populair
Ondanks Den Hertogs intensieve naspeuringen zijn er van die losse vellen geen exemplaren opgedoken, zelfs niet in de vorm van een afschrift, hetgeen de conclusie nog eens ondersteunt dat de Etlicke Psalmen, beneffens eenige Fantasijen zich niet in enigerlei populariteit mochten verheugen. Dat is feitelijk ook in lijn met wat Constantijn Huygens erover schreef toen hij zich over Anthoni's octrooiaanvraag moest buigen: dat, hoewel volgens hem 'meesterlick' gedaan, er voor het werk nauwelijks kopers te vinden zouden zijn. Ook financieel zat het Anthoni in die dagen niet mee, want rond de publicatie van boek werd zijn verzoek om salarisverhoging door het Amsterdamse stadsbestuur botweg geweigerd. Wel gaf het hem - mogelijk als doekje voor het bloeden - uitzicht op de functie van hoofdorganist van de Nieuwe Kerk, een betrekking die hij in 1664 ook wist te verwerven, als opvolger van Dirk Janszoon Sweelinck, de zoon van Jan Pieterszoon. Zijn tanende gezondheid dwong hem in 1673 echter om ontslag te nemen. Twee jaar later overleed hij, waarna bijzetting volgde in de Zuiderkerk in zijn woonplaats Amsterdam.

Middentoonstemming
Léon Berben is een van de organisten die zich over dit werk van Anthoni van Noordt het gebogen; en met succes, want zijn vertolking is uitermate smaakvol en onopgesmukt, met het Van Hagerbeer-orgel in de Leidse Pieterskerk keurig in de voor dit opus vereiste middentoonstemming (a1 = 417 Hz bij - ik schrijf het er maar bij - 18 graden Celsius). Bezien vanuit de historiserende uitvoeringspraktijk dus een verstandige keuze, al zijn er diverse andere aspecten die de aandacht opeisen, zoals het wel of niet toepassen van de ornamentatie (versieringen).

Versieringen
Ornamentatie heeft alles te maken met zowel de emotionele als evocatieve uitwerking die de muziek op de toehoorder heeft. Het is een fenomeen dat ook vandaag de dag ten onrechte wordt onderschat. In de Gouden Eeuw was het al Michael Praetorius die er in zijn Syntagma musicum III (1619) uitdrukkelijk op wees dat versieringen en diminutie volgens de ‘regels van de nieuwe Italiaanse kunst' dienden te worden toegepast, daarbij expliciet verwijzend naar de praktijkboeken van Giullio Caccini (Le nuove musiche, 1602) en Giovanni Bovicelli (Regole passaggi di musica, 1594). Het was toen dus al min of meer gebruikelijk dat de vertolker(s) aan het notenbeeld eigenhandig versieringen toevoegde(n). Dit beeld wordt nog eens versterkt door wat tijdgenoten toen opmerkten: dat teveel ornamentatie uit den boze was (waarbij wij wel met de vraag blijven zitten wat onder ‘teveel' moet worden verstaan).

In het cd-boekje wordt door Léon Berben een lans gebroken voor de noodzaak tot ornamentatie, door onder meer te verwijzen naar een beschrijving door Hans Neusidler (niet Newsidler) in 1536:

‘Vil auserlesner kunstreycher stuck / von Fantaseyen / Preambeln / Psalmen und Mutetten / die von den hochberumbten und besten Organisten / als einen schatz gehalten / die sein mit sonderm fleys auf die Organistisch art gemacht und coloriert / fur die geubten unnd erfarnen diser kunst / auff die Lauten dargeben.'

Ook Martin Agricola wordt in dit verband geciteerd:

‘Das die Organistische art und Coloratur die beste / und billich auff allen Instrumenten zugebrauchen sey... ' (1545).

Maar paste de versiering ook bij polyfonie? De gedachte daarbij is immers dat ornamentatie de structuur aantast, een verhullend effect heeft op het meerstemmige karakter van het stuk. Berben uit zich dienaangaande resoluut: dat de door hem geraadpleegde bronnen eerder het tegendeel aantonen: dat ook meerstemmige muziek van versieringen werd voorzien. En hij heeft hier ook in puur muzikaal opzicht een belangrijk punt: door de versieringen komt het individuele lijnenspel pregnanter naar voren. Weer ver terug in de tijd was het Adrianus Petit Coclico, een leerling van Josquin des Prez, die in zijn Compendium musices (1552) uiteenzet hoe een fuga kan worden versierd. Het Ricercar primo van de Vlaamse componist Jacobus (Jacques) Buus (ca. 1500-1565) is in twee versies overgeleverd: een versierde en een niet versierde. En a propos: in 1600 berichtte Luigi Zenobi dat toetsenisten niet alleen dienden te worden beoordeeld op hun toucher, maar ook op de kwaliteit van hun versieringskunst...

Door deze verschillende bronnen wordt in ieder geval duidelijk dat er sprake is geweest van een duidelijk Europese uitvoeringspraktijk ten aanzien van de ornamentatie en dat het daardoor vrijwel uitgesloten is dat in Amsterdam daarop een uitzondering werd gemaakt. Berben zet dit argument kracht bij door tevens te verwijzen naar Nederlandse manuscripten zoals die van Susanne van Soldt en het Camphuysen-manuscript, waarin psalmen zijn opgenomen die zijn voorzien van versieringen. Organisten in die tijd, veelal grote artistieke persoonlijkheden, zullen zich bovendien niet tevreden hebben gesteld met het spelen van een lange cantus firmus melodie in de sopraan zonder ornamentatie, met alleen als doel om de verzamelde kerkgemeente de melodie bij te brengen. Met andere woorden: ook bij de gemeentezang werd veel versierd en gediminueerd.

Klankkarakter
Een ander belangrijk aspect is het nagestreefde klankkarakter van Van Noordts Etlicke Psalmen, beneffens eenige Fantasijen. Dat klemt des te meer omdat de componist zelf dienaangaande geen registeraanwijzingen heeft achtergelaten, wat inhoudt dat wat betreft het Tabulatuurboeck de hedendaagse organist zelf zijn weg maar moet zien te vinden. Dat kan uiteraard op de bonnefooi, maar gelukkig ook vanuit historisch perspectief, met als belangrijkste 'hulpmiddelen' de registernotaties van Breisiger (1537), Rodensteen (1563), Roose (1580) en Van Lare (1589), door Berben met name genoemd en eveneens gedetailleerd in het boekje beschreven, tevens voorzien van zijn aantekening dat de registraties bij uitstek geschikt zijn voor het van oorsprong zeventiende-eeuwse en meerdere malen gerestaureerde – het is de gebruikelijke gang van zaken in orgelland - Van Hagerbeer-orgel (waarvan de registers eveneens in het boekje gedetailleerd zijn opgenomen, met inbegrip van een uitvoerige historische beschrijving door Koos van de Linde). Kleur maar ook intimiteit is voor Berben klaarblijkelijk een belangrijker uitgangspunt dan het donderende, volumineuze, kolossale (wat deze nieuwe uitgave niet minder fascinerend maakt). Dat past niet alleen bij hetgeen Van Noordt voor ogen moet hebben gestaan, maar ook bij de anonieme zettingen van de psalmen 5, 24, 66, 100 en116, en bij Daphne (terug te vinden in het Camphuysen Manuscript, Universiteitsbibliotheek Utrecht, NL-Uu Hs. 20A5, en de Lübbenauer Tabulatur, Staatsbibliotheek, Berlijn, D-B Ms Lynar B7).

Slotconclusie
Er is dankzij Berben en het orgel zowel in klank als textuur zoveel diversiteit dat het naar mijn smaak naar het best denkbare reikt. Het is schitterend, overtuigend en menigmaal zelfs overrompelend, waarbij ik uiteraard niet wil beweren dat hiermee het laatste (muzikale) woord is gezegd.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links