CD-recensie

 

© Aart van der Wal, januari 2018


Familie Van Noordt - Klankdocument

Anthoni van Noordt: Tabulatuurboeck

Jacob van Noordt: 'T Uitnement Kabinet

Sybrandus van Noordt: Opera Prima

Dutch Baroque Orchestra Solisten en Vocaal Ensemble
Dirigent, klavecinist en organist: Gerard de Wit
Dutch Baroque Records • 68' + 60' + 70' • (3 cd's)
Opname: juni 2017, Oude Kerk, Zwijndrecht en Bader-orgel, Sint-Walburgiskerk, Zutphen

 

Eerst het een en ander over de initiator van dit project, de dirigent, organist en klavecinist Gerard de Wit (Dordrecht, 1985). Ik citeer uit zijn biografie. In seizoen 2006/2007 studeerde hij koordirectie en zang aan de Hogeschool IDE te Gorinchem en het hoofdvak orgel aan het Rotterdams Conservatorium, waar hij in 2010 zijn Bachelor (DM) diploma haalde bij hoofdvakdocent Bas de Vroome. 
Aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag studeerde hij het hoofdvak klavecimbel bij Ton Koopman en Tini Mathot, waar hij het jaar daarop zijn Bachelor diploma in ontvangst mocht nemen. Mei 2013 rondde De Wit zijn Master klavecimbel af met als eindcijfer een 9.
Tijdens zijn studies deed hij onderzoek naar de instrumentale muziek en het leven van Jan Pieterszoon Sweelinck. Tevens deed hij onderzoek naar Bachs incomplete Cantate BWV 188 ('Ich habe meine Zuversicht'). Daaruit reconstrueerde hij de sinfonia.
Hij volgde diverse masterclasses bij onder anderen Jan Hage, Ludger Lohman en Thomas Trotter, studeerde basso continuo bij Bernard Winsemius, Patrick Ayrton en Kathryn Cok, en volgde lessen op het gebied van de historische documentatie bij onder meer Peter van Heyghen. Capita Selecta (Universiteit Leiden) studeerde De Wit bij Ton Koopman.
In 2015/16 studeerde De Wit voor het laatste jaar Master Orgel bij Ton Koopman aan het Koninklijk conservatorium te Den Haag.
In 2003 won hij de eerste- en publieksprijs tijdens een compositiewedstrijd. Regelmatig verschijnen er koor- en orgelbewerkingen van zijn hand. In 2011 verscheen een cd met koraal- en vocale bewerkingen, waarvan in 2013 een tweede cd verscheen.
In het najaar van 2014 richtte De Wit de stichting Dutch Baroque op met als doel om de traditie van belangrijke oude-muziekpioniers en de verworvenheden van de historiserende uitvoeringspraktijk niet alleen in ere te houden, maar ook door te geven aan een nieuwe generatie. De Wit was in 2008 tevens de oprichter van het kamerkoor Camerate Musicale, dat 2014 is opgegaan in de stichting Dutch Baroque, dan onder de naam Dutch Baroque Vocal Consort.
Als kerkorganist is Gerard verbonden aan de Hervormde gemeente te Zwijndrecht, wijk Oude Kerk.

Gerard de Wit achter de klavieren van het Bader-orgel in Zutphen
(foto Minne Modderman)

Gouden Eeuw
Het is duidelijk, Gerard de Wit is een musicus met een missie. Hij zag onlangs een lang gekoesterde wens in vervulling gaan: de integrale vastlegging van het Tabulatuurboeck uit 1659 (gepubliceerd in 1660) van Anthoni van Noordt, de organist van de 'Nieuwe Sijts Capel' (als opvolger van zijn broer Jacobus) in Amsterdam. Het unieke document fungeert daardoor aan het einde van dit jaar als hekkensluiter van 500 jaar reformatie en zijn we daarmee gelijk in het hart van de Gouden Eeuw beland, met de hoofdstad als het belangrijkste wereldhandelscentrum. Het was de zeventiende eeuw die vooral werd gekenmerkt door een ongekende bloeiperiode op het gebied van de handel, de wetenschappen en de schone kunsten. Een eeuw ook waarin de noordelijke Nederlanden samen met de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op het politieke en militaire wereldtoneel een duchtig woordje meespraken. Een tijd ook waarin de economie vrijwel onbelemmerd kon groeien , tot in het Rampjaar 1672 de neergang zich aankondigde. Toen vielen Engeland, Frankrijk en de machtige bisdommen van Münster en Keulen de Republiek aan en tekende zich in ons land het schisma af tussen de staats- en prinsgezinden en het eerste stadhouderloze tijdperk een roemloos einde vond. Het was in dat jaar, in het zomerse 's-Gravenhage, dat de staatsgezinde regent Johan de Witt samen met zijn broer Cornelis door oranjegezinden werd vastgenomen en door een woeste menigte gelyncht. Hun gevilde lijken werden vervolgens openbaar tentoongesteld. Het aan Jan de Baen toegeschreven schilderij met de opgehangen lijken zal menigeen op het netvlies gegrift staan.
Het land leek op slot te zijn gedaan: openbare gelegenheden waaronder theaters en schouwburgen, waren dicht, rechtbanken functioneerden niet of nauwelijks, scholen hadden de deuren gesloten en het bankwezen lag er zieltogend bij. Kleine neringdoenden gingen failliet, de armoede greep om zich heen. Het was volop crisis.

De gevilde lijken van de gebroeders De Witt (schilderij toegeschreven aan Jan de Baen (Rijksmuseum, Amsterdam)

Lucratief ondernemerschap
De Gouden Eeuw kenmerkte zich ook door de sterke opmars van de Verenigde Oostindische Companie, de VOC, een handelsonderneming die bijna twee eeuwen lang de handel met Azië zou beheersen. De (toen zeer kostbare) specerijen brachten enorme winsten in het laatje, de koopmanshuizen en buitenverblijven rezen als paddestoelen uit de grond. Een niet minder belangrijke stap was de oprichting van de Amsterdamse handelsbeurs, die in 1609 werd opengesteld en die samen met de in hetzelfde jaar opgerichte Amsterdamse Wisselbank Londen als Europees financieel centrum al snel zou verdringen. Ons land had als handelsnatie het tij mee, vooral dankzij de zelf geschapen, gunstige uitgangspositie: de Nederlanden konden bogen op een zeer gunstig vestigingsklimaat en - anders dan in de overige Europese landen - over veel bereidwillig risicodragend kapitaal dat in bestaande maar ook in nieuwe bedrijven werd geïnvesteerd. Bovendien was het bestuur zeker voor die tijd op vrijwel alle fronten effectief en doelmatig, er werd met een zekere mate van nuchterheid geregeerd en er werd niet op de handel neergekeken als iets vulgairs, maar werd juist gestimuleerd. Niet de stijve en in overleefde tradities gewortelde adel bepaalde de marsroute, maar lucratief ondernemerschap. Zelfs de dominantie van de van oudsher zo belangrijke Hanzesteden werd door de van economische dadendrang vervulde Republiek stevig onder druk gezet. De geografisch bijzonder gunstige ligging en de toen al goed ontwikkelde ontsluitingsroutes via de Rijn naar het Duitse achterland speelden daarin een niet onbelangrijke rol. Ook de Oostzee-handel (met name hout was daarin een belangrijk product) was een uitermate lucratieve bezigheid die eveneens bijdroeg aan de verdere industriële ontwikkeling van het land, met onder meer zijn vele scheepswerven en houtzaagmolens. Maar ook de visserij, de graanproductie en -verwerking en de veehouderij konden zich onder dit gesternte snel verder ontwikkelen: er was synergie alom. Wat niet wegnam dat de bomen niet voortdurend naar de hemel bleven groeien. Zoals in vrijwel iedere economie was er ook in de Gouden Eeuw sprake van een cyclische ontwikkeling: tijden van voor- en tegenspoed wisselden elkaar af. En wat in het ene geval tot vermindering van de vraag leidde, leidde in het andere weer tot vermeerdering.

Een muzikantenfamilie
In die Gouden Eeuw was ook de muzikantenfamilie Van Noordt actief. In zijn omvangrijke, tweedelige studie 'Anthoni van Noordt en zijn Tabulatuurboeck', uitgegeven in 2014 door Verloren b.v. (ISBN 9789087044091) (klik hier voor een samenvatting in pdf), heeft Jaap den Hertog uitvoerig en gedetailleerd leven en werk van deze familie belicht en geplaatst in het muziekleven (met inbegrip van de toen heersende orgelcultuur) zoals dat zich vooral na Jan Pieterszoon Sweelinck in Amsterdam verder ontwikkelde, met veel aandacht voor de toenmalige functie van de stadsorganist, maar ook van de orgels en het barokinstrumentarium zoals die toen in gebruik waren. Als uitgangspunt diende hem het reeds genoemde Tabulatuurboeck met de (sterk door Calvijn gekleurde) verzameling psalmbewerkingen en fantasieën uit 1659.

Er is zeker iets voor te zeggen om drie leden van de Van Noordt-familie als erflater te typeren: vader Sybrandus (ca. 1585-1654) en zijn zoons Jacobus (ca. 1616-1680) en Anthoni (ca. 1619-1675). De derde zoon, Joan, werd een bekende kunstschilder die zich in de portretschildering zou gaan specialiseren, terwijl de vierde en tevens jongste zoon, Lucas het tot een zeer gewaardeerde predikant zou brengen. Met misschien wel als meest tastbare erfenis dat Tabulatuurboeck van Anthoni. Zij het dat er slechts een exemplaar van bestaat, dat zich niet in Nederland, maar in het archief van de Biblioteka Jagiellonska in het Poolse Krakow bevindt. Het titelblad vermeldt 'Etlicke Psalmen, beneffens eenige Fantasijen'. Anthoni droeg het werk op aan het stadsbestuur: de 'Burgermeesteren en Regeerders der Stadt Amstelredam'. Geen wonder, want hij was voor zijn dagelijkse bestaan mede van hen afhankelijk. Het moet een omvangrijke klus zijn geweest en niet in de laatste plaats door het veeleisende graveerwerk op meer dan zestig koperplaten. Volgens Den Hertog moet Anthoni dat zelf hebben gedaan en dat moet veel tijd hebben gekost, want elke koperplaat bracht minstens enkele dagen werk met zich mee. Om roofdrukken te voorkomen vroeg Anthoni octrooi ('Privilege voor 25 jaar') aan bij de Staten van Holland (Jacob Cats zette er ter goedkeuring zijn naam onder) en gaf hij de boekuitgever Willem van Beaumont opdracht om uit de losse vellen een fraaie band samen te stellen. Terwijl de afzonderlijke bladen Anthoni de gelegenheid boden om die aanvullend los te verkopen.

'Meesterlick'
Ondanks Den Hertogs intensieve naspeuringen zijn er van die losse vellen geen exemplaren opgedoken, zelfs niet in de vorm van een afschrift. Daaruit kan de voorzichtige conclusie worden getrokken dat Anthoni's 'Etlicke Psalmen, beneffens eenige Fantasijen' zich niet in enigerlei populariteit mochten verheugen. Dat is feitelijk in lijn met wat Constantijn Huygens erover schreef toen hij zich over Anthoni's octrooiaanvraag moest buigen: dat, hoewel volgens hem 'meesterlick' gedaan, er voor het werk nauwelijks kopers te vinden zouden zijn. Ook financieel zat het Anthoni in die dagen niet mee, want rond de publicatie van boek werd zijn verzoek om salarisverhoging door het Amsterdamse stadsbestuur botweg geweigerd. Wel gaf het hem - mogelijk als doekje voor het bloeden - uitzicht op de functie van hoofdorganist van de Nieuwe Kerk, een betrekking die hij in 1664 ook wist te verwerven, als opvolger van Dirk Janszoon Sweelinck, de zoon van Jan Pieterszoon. Zijn tanende gezondheid dwong hem in 1673 echter om ontslag te nemen. Twee jaar later overleed hij, waarna bijzetting volgde in de Zuiderkerk in zijn woonplaats Amsterdam.

Anthoni is ongetwijfeld een eminent musicus geweest, maar ook daarvan is niet of nauwelijks iets teruggevonden. In kranten en andere publicaties valt zijn naam niet, zijn Tabulatuurboeck is niet wijd verspreid en of hij wel of niet veel leerlingen had weten we evenmin. Er zijn in ieder geval geen leerlingen geweest die over hem hebben bericht. We kunnen dus evenmin vaststellen of zijn orgelkunst wel of geen school heeft gemaakt, maar het laatste lijkt waarschijnlijker dan het eerste.

Tabulatuurboeck
Het Tabulatuurboeck is het enige werkelijk tastbare dat wij van Anthoni bezitten. Het bevat tien psalmbewerkingen voor orgel, waarvan negen met variaties, aangevuld met zes fugatische fantasieën. Het titelblad vermeldt voorts dat de 'Psalmen door verscheyden versen verandert seyn soo in de Superius (bovenstem, AvdW), Tenor als Bassus, met 2, 3 en part(ijen, AvdW)'. In het cd-boekje is een tabel opgenomen met daarin de stemverdeling van de psalmmelodieën (de cantus firmi). De door Van Noordt gebruikte tabulatuurnotatie is die van de zessnarige luit (vandaar de zeslijnige notenbalk). Twee fantasieën zijn geschreven in de dorische, twee in de phrygische, een in de ionische en een in de mixolydische toonsoort. De fantasie is in de vroegbarok nog sterk verwant aan het ricercare dat van nature complexer is dan de fuga (de 'gewone' fuga heeft meestal slechts één thema als uitgangspunt, terwijl het ricercare er doorgaans meerdere heeft). Dat geldt ook voor de fantasieën van Van Noordt, met zijn meerdere fugatische inzetten.

Claude Le Jeune
Interessant is ook het voor deze opname deels gebruikte Bader-orgel in de Sint-Walburgiskerk in Zutphen. Het instrument heeft namelijk vrijwel dezelfde dispositie als het orgel dat door Anthoni van Noordt van 1652 tot 1664 in de Nieuwezijds Kapel in Amsterdam werd bespeeld. Daarmee heeft De Wit Anthoni's bewerkingen tevens in een overtuigend historisch perspectief geplaatst, waarbij hij nog een stap verderging door ze aan te vullen met vocale werken van Claude Le Jeune, een van de belangrijkste Franse componisten uit de Renaissance (een Hugenoot met sterke protestantse sympathieën die in 1589 Parijs moest ontvluchten toen de grond hem te heet onder de voeten werd). Die keus wordt in het boekje ook navenant toegelicht.

De Nieuwezijds Kapel

De vele, soms op elkaar lijkende psalmmelodieën moeten voor de gewone man verwarrend zijn geweest. Daarentegen was het zingen, ook meerstemmig, wel gemeengoed bij de gegoede burgerij, zowel in als buiten de eredienst. De psalmzettingen waren doorgaans van buitenlandse componisten, waaronder Claude Goudimel (1514-1572) en Claude Le Jeune (ca. 1530-1600). Al vrij vroeg na de vervaardiging van de Geneefse psalmmelodieën ontstonden er in Frankrijk meerstemmige zettingen. Componisten als Pierre Certon, Louis Bourgois, Clément Janequin, Paschal de l'Estocart en Claude Goudimel waren er vanaf het midden van de zestiende eeuw de vervaardigers van. Met name Goudimels zettingen waren erg geliefd en wijd verspreid, niet alleen in Frankrijk maar ook daarbuiten, onder andere in de Nederlanden, zo lezen we in het boekje. Zeer geliefd waren ook de door Le Jeune voor vier stemmen geschreven 150 psalmen, die in 1601, dus kort na zijn dood, in Parijs werden uitgegeven. Anders dan zijn overige composities is het eenvoudige, zeer melodieuze muziek die is gestoeld op de Geneefse psalmen met de melodie (cantus firmus) meestal in de tenorpartij en slechts incidenteel in de sopraanstem. Mogelijk heeft de eenvoud ervan hun populariteit in de hand gewerkt. Wat misschien ook heeft geholpen zijn de (in die tijd unieke!) bogen die de plaatsing van de tekst onder de noten preciseert, wat het zingen voor amateurs nog gemakkelijker maakte. In 1635, dus vierendertig jaar na de eerste Parijse druk (die tot stand kwam dankzij de inspanningen van Cécile, de zus van Claude Lejeune), verscheen er een Leidse druk in het Frans, negen jaar later gevolgd door de eerste versie in het Nederlands. In 1664 en 1665 volgden daarvan herdrukken in Schiedam.

 
 
Petrus Datheen

De tekst van de Nederlandse versies dateerde overigens al uit 1566, van de hand van Petrus Datheen, een voormalige hagenpreker (hagenpreken werden in het open veld gehouden, met name door calvinisten, omdat openbare prediking niet was toegestaan. De eerste hagenpreken vonden vermoedelijk in 1566 op Walcheren plaats). Hij had het psalmenboek in hoog tempo zelf berijmd omdat hij blijkbaar niet kon instemmen met de vertaling van 100 psalmen door Jan Utenhove (klik hier voor de bewaarde uitgave). Die van Datheen volgde vrijwel woordelijk de berijming van Clément Marot en Théodore de Bèze uit 1562 (u vindt ze hier in pdf). In 1566 werd Datheens berijming door de synode van de calvinistische kerken als algemeen geldend verklaard. Daarbij werd echter geheel en al voorbijgegaan aan het feit dat die door haastwerk van slechte kwaliteit was en soms zelfs in totaal onbegrijpelijk broddelwerk uitmondde. Bovendien waren er de door Datheen zelf bedachte toevoegingen en stoplappen, was het taalgebruik soms uitgesproken kreupel en kwamen de accenten in de tekst vaak niet overeen met die in de melodie (Datheen had uitsluitend het aantal lettergrepen per versregel gehanteerd en de melodie op zijn beloop gelaten). De populariteit van Datheens vertaling was en bleef echter dusdanig groot dat zelfs de veel betere van Marnix van Sint-Aldegonde (1580) daarin geen verandering kon brengen. De verklaring is eenvoudig: de in overlevering en dus traditie wortelende kerkgangers waren nu eenmaal aan Datheens ernstig gemankeerde vertaling gewend geraakt en twee eeuwen lang wilde men niets anders, een beeld dat we ook vandaag nog kunnen herkennen.
Het valt niet te achterhalen of de meerstemmige psalmen van Le Jeune in Nederlandse kerken werden gezongen, maar waarschijnlijk is dat niet. Er waren toen geen kerkkoren in de eredienst en dus zullen ze eerder hebben gediend voor gebruik in de huiselijke kring.

 
 
Claude Le Jeune

Een Hugenoot
Wat was in dit verband eigenlijk de invloed van de Hugenoten? Na de moord op de Franse koning Henri IV in 1610 kregen zij het geleidelijk aan steeds moeilijker. Het protestantisme werd door politieke machthebbers en de clerus niet gezien als een gewone geloofsstroming die recht op een eigen bestaan had, maar als een vijand van de monarchie en in het verlengde daarvan de Rooms Katholieke Kerk. Er werden al spoedig wetten in het leven geroepen om hen te dwarsbomen, wat vele Hugenoten deed besluiten om hun geboorteland Frankrijk de rug toe te keren en zich elders te vestigen, met name in de Nederlanden, Duitsland en Engeland. En natuurlijk namen zij hun muziek mee. Het duurde niet lang of ze zongen de Geneefse psalmen niet meer in hun moedertaal, maar in de taal van hun nieuwe vaderland.
De psalmzettingen van Le Jeune raakten in en buiten hun eigen kring steeds meer in trek, wat onder meer blijkt uit de vele (her)drukken in de taal van het desbetreffende thuisland. Uit de manier waarop ze werden samengesteld kan tevens worden opgemaakt dat de psalmen vooral in huiselijke kring - ook meerstemmig! - werden gezongen. De weinig drukken in koorboekformaat waren dermate klein van opzet dat het uitgesloten is dat vier of meer zangers tijdens de eredienst tegelijkertijd daaruit gezongen zouden kunnen hebben. Wat dan wel weer haaks staat op wat op het titelblad van een in Genève in 1667 gepubliceerd koorboek staat afgedrukt: '[...] nu zo gerieflijk samengesteld voor het gebruik van hen die meerstemmig in de kerk willen zingen'.

Klankdocument
Deze drie cd's op het eigen label van Dutch Baroque worden gepresenteerd als een 'klankdocument', maar ze zijn nog meer dan dat en het historisch belang straalt er vanaf. Twee cd's bevatten de psalmmuziek, de derde uitsluitend instrumentale muziek van Sybrandt, Anthoni (soms ook gespeld als Anthonie) en Jacob van Noordt. Van Sybrandt (de neef van Anthoni) is diens Opera Prima (1690) met vier sonates vereeuwigd en van Jacob (de broer van Anthoni) negen stukken voor blokfluitsolo uit diens bundel ''t Uitnement Kabinet' uit 1649. Wat deze uitgave zo bijzonder maakt is dat nog niet eerder deze werken zijn samengebracht*. Overbodig te zeggen dat de drie cd's van Dutch Baroque een representatief beeld geven van het zeventiende-eeuwse muzikale erfgoed onder de vlag van de Republiek. De psalmmelodieën zijn van Louis Bourgeois en Maistre Pierre, de vertalingen van Clément Marot, Petrus Datheen en Théodore de Bèze.

Subliem
Grote namen bieden niet a priori een garantie voor artistieke kwaliteit, maar in dit geval is dat duidelijk wel zo: we horen een vocaal topkwartet met de sopraan Johannette Zomer, de altus Peter de Groot (hij houdt niet van de term 'countertenor'), de tenor William Knight en de bariton Jasper Schweppe, vier niet minder sublieme instrumentale solisten: Yotam Gaton op barokviool, Anne-Linde Visser op cello piccolo, Johanneke de Wit op blokfluit (zij excelleert in ''t Uitnement Kabinet') en natuurlijk Gerard de Wit op orgel (dat van Hendrick Bader en een kistorgel van Henk Klop) en klavecimbel (van Willem Kroesbergen naar J. Couchet).
Er kunnen veel woorden worden gespendeerd aan de 'authentieke' uitvoeringspraktijk, maar hoewel we nooit zullen weten hoe het in de zeventiende eeuw precies zal hebben geklonken, authentiek komen deze uitvoeringen wel degelijk over, zij het uiteraard in de trant van 'zo zou het geklonken kunnen hebben'. Wat daarbij zeker ook meehelpt is het fraai vastgelegde akoestische beeld van zowel de Oude Kerk in Zwijndrecht (vocale en instrumentale stukken) als dat van de Sint-Walburgiskerk in Zutphen (met het schitterende Bader-orgel). De beide opnametechnici Anton Visser en Jaap van Stenis mogen zeker trots zijn op de bijzonder fraaie klank waarin dit bijzondere klank- en tijdsdocument is verpakt. Bovendien werpt de bijgevoegde documentatie - een aantal spellingsfouten daargelaten - een verhelderend beeld op de muziek van de familie Van Noordt en het muzikale tijdsbeeld dat daarmee verbonden is. Al met al een buitengewoon belangrijke uitgave.

_______________
* Op het label Naxos is wel het complete Tabulatuurboeck in twee delen uitgekomen, gespeeld door Peter Ouwerkerk en Cees van der Poel en opgenomen in de Nieuwe Kerk in Haarlem, op een orgel dat uit een veel latere periode stamt. Alleen al wat dit betreft is het Bader-orgel verre te prefereren.
Leo van Doeselaar nam voor het label CNM (Centrum Nederlandse Muziek) een selectie op in de Hooglandse of Sint-Pancras Kerk in Leiden, waar hem een voor dit doel ideaal instrument ter beschikking stond, maar hij beperkte zich tot een selectie van zes psalmen en vier fantasieën. Bovendien bestaat het label niet meer en is de cd jammer genoeg nooit heruitgebracht.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links