CD-recensie

 

© Aart van der Wal, september 2024

Sjostakovitsj: Symfonie nr. 4 in c, op. 43 - nr. 5 in d, op. 47 - nr. 6 in b, op. 54

Oslo Philharmonic o.l.v. Klaus Mäkelä
Decca 485 4637 • 2.25' • (2 cd's)
Opname: jan. & sept. 2022, mei 2023, Konserthus, Oslo

 

Wat in deze interpretaties sterk opvalt is de ongetwijfeld doelbewuste afstand die is gecreëerd tussen hetgeen Sjostakovitsj als mens én musicus in de Stalin-periode maar ook nog ruim daarna heeft doorgemaakt en de muziek zelf. Twee gescheiden werelden dus. Alsof je luistert naar Beethovens Pastorale (op.68) zónder enig besef van het Wiener Wald. Ik herinner me een lezing van Leonard Bernstein waarin hij dat zijn publiek ook voorstelde: naar het werk luisteren zonder enige bijgedachte aan welk landschap ook, puur als absolute muziek (mij is het nooit gelukt en bovendien was ik er ook geregeld geweest). Of zoals Stravinsky het eens formuleerde: muziek die uitsluitend over muziek gaat, een standpunt dat in sommige kringen uitgroeide tot ‘adagium' en dat door Louis Andriessen onverkort werd overgenomen. Wie er zó naar luistert wacht bij Mäkelä cum suis geen teleurstelling.

Mäkelä heeft het filharmonisch orkest van Oslo (hij is er sinds 2020 chef-dirigent) aangezet tot een zo fraai mogelijke klank en daarin is hij cum laude geslaagd (al wordt of blijft het in toekomst hopelijk niet zijn belangrijkste handelsmerk). Want dit is orkestspel van zeer hoge orde, dit luxe klanktapijt al ruimhartig voorgeknoopt door Mäkelä's twee illustere voorgangers: Mariss Jansons en - in mindere mate - Vasily Petrenko (die niet zonder controverse zijn chefschap voltooide). Jansons was er chef van 1979 tot 2000, Petrenko van 2013 tot 2020. Het ligt voor de hand dat Jansons alleen al gerekend naar tijd, de meeste invloed op de ontwikkeling van de orkestklank heeft gehad.

Het lijkt ermee samen te hangen, het in luxe badende, relatief gemakkelijk aansprekende instrumentarium anno nu naast de ook in het muziekbedrijf stevig gewortelde globalisering die tezamen een 'gelikt' en (te) weinig individualistisch klankbeeld nog eens extra in de hand werkt. Hoe anders klonken in de jaren zestig bijvoorbeeld de Leningraders onder Jevgeni Mravinski en het Moskous Filharmonisch onder Kirill Kondrashin! Met bovendien het koper in de Russische orkesten in de toenmalige Sovjet-Unie dat door een afwijkende boring beduidend scherper klonk dan tegenwoordig. Al hoef je echt geen Rus te zijn om een zinderende uitvoering neer te zetten. Neem Simon Rattle, al vrij vroeg in zijn loopbaan met zijn orkest in Birmingham, of van veel recenter datum Andris Nelsons met het Boston Symphony. Echt op het scherp van de snede musiceren, zonder concessies aan de klankkwaliteit. Maar wie vindt dat de muziek van Dmitri Sjostakovitsj zoals bij Rattle en Nelsons moet 'schroeien', wende zich dus niet tot Mäkelä en de Osloërs. In die zin is de stap van Bernard Haitink (London Philharmonic, Concertgebouworkest) naar de Fin niet eens zo groot, hoewel Haitink in het werk van Sjostakovitsj verhoudingsgewijs méér te vertellen had dan de oppervlakkig acterende Mäkelä.

Of de Russische ‘ziel' – wat die ook moge betekenen – wel of niet in voldoende mate in deze interpretaties schuilt? Een oordeel kent alleen maar schemerige kanten. Een onomstotelijk feit is wel dat Mavrinski en zijn Leningraders de 'klank van repressie' onvervalst heeft laten doorklinken, hij de componist zeer goed kende en dus deksels goed wist wat Sjostakovitsj in zijn muziek maar ook daarbuiten echt bewoog. In die zin mag van de vertolkingen onder Mavrinsky een hoge mate aan autoriteit worden afgemeten. Zoals dat bijvoorbeeld ook gold voor de violist David Oistrach, de cellist Mstislav Rostropovitsj en de dirigenten Kirill Kondrashin en Eugene Ormandy. Mäkelä lijkt daarentegen, afgerekend op inhoud, niet veel meer dan een toevallige passant.

Dmitri Sjostakovitsj en Eugene Ormandy (met partituur) met naast de dirigent de cellist Mstislav Rostropovitsj (1960)

Natuurlijk is ook voor een andere ‘invulling' ruimte, al vind ik de expressieve kant van deze vertolkingen verre van schroeiend omdat werkelijk alles in het teken staat van de klankcultuur. Inhoudelijk valt er helaas te weinig te beleven, de buitenkant lijkt voor Mäkelä belangrijker dan de binnenkant. Daardoor valt het ook minder op hoe vooruitstrevend de Vierde symfonie eigenlijk is en hoe spijtig voor ons dat de componist op die ingeslagen weg niet is voortgegaan. Het is verder alleen nog de Veertiende symfonie die enig uitzicht biedt op vernieuwing.

Kan het überhaupt samengaan? Het verbeelden van het menselijk (nood)lot met een schitterende klank? Natuurlijk kan dat (menigeen zal zeggen dat het zelfs moet). Karajan bewees het met zijn uit 1967 daterende opname van de Tiende symfonie. En twee jaar later was het opnieuw raak, ditmaal 'live', met de Berlijners in Moskou in aanwezigheid van de componist.

Repressie, vervolging, opsluiting, deportatie, marteling, executie, oorlog: het is een 'Umfeld' dat in de muziek van Sjostakovitsj verankerd lijkt. Alleen al het Strijkkwartet op 110, gecomponeerd kort na zijn bezoek aan het verwoeste Dresden, spreekt wat dit betreft boekdelen: het stuk gaat door merg en been. En het veelal gehanteerde beeld van de ‘verborgen kritiek' die dit oeuvre deels ademt? Mäkelä heeft ook die vraag muzikaal voor ons beantwoord: die is er gewoonweg niet. Mäkkelä is een uitstekende dirigent, maar het niveau van eens een Carlos Kleiber heeft hij bij lange na nog niet, alle juichende recensies in onze dagbladpers ten spijt. Maar misschien komt dat nog. De jonge Mäkelä heeft in ieder geval al een goed ontwikkeld gevoel voor lange lijnen (en daarvan wemelt het in dit oeuvre, met name in de strijkers, menigmaal zelfs tot vervelens toe) en dynamische proportionaliteit. Als het aankomt op spanningsopbouw, accentuering en scherpere ritmische profilering valt er echter nog een expressieve wereld te winnen.

Concluderend: het orkest speelt schitterend, de opname valt in de demonstratieklasse en dat is het dan. Inhoudelijk bezien blijven er helaas nogal wat wensen onvervuld. Wie klankschoonheid, precisie als hoogste muzikale goed waardeert is met deze set uitstekend uit. Of die aldus gegeven voorstelling inhoudelijk wel klopt is alleen voor de dieper gravende liefhebber van belang. Dit verklaart ook dat van dit drietal de uitvoering van de Zesde het meest geslaagd is, Mäkelä's 'cosmetisering' het best verdraagt. Zoveel is duidelijk: Mäkelä dirigeert met de beste bedoelingen, maar mijn voorkeur heeft het niet. Koudvuur is hier misschien nog wel de meest treffende typering.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links