CD-recensie

 

© Aart van der Wal, september 2020

Sjostakovitsj: Symfonie nr. 11 in g, op. 103 (Het Jaar 1905)

London Philharmonic Orchestra o.l.v. Vladimir Jurowski
LPO-0118 • 59' •
Live-opname: 11 december 2019, Royal Festival Hall, Londen

   

In 1955 was het de vijftigste 'verjaardag' van de revolutie die het Russische keizerrijk in 1905 stevig in haar greep moest nemen, maar al vrijwel direct uitliep op een faliekante mislukking. De barre omstandigheden waaronder het volk te lijden had veranderden er niet door, de onderdrukking bleef, de geëiste hervormingen bleven uit. Op die zo gedenkwaardige zondag van 9 januari namen de tsaristische troepen het op het grote plein vóór het Winterpaleis in Sint-Petersburg het op tegen de daar verzamelde en rebellerende arbeiders en boeren. Er klonken schoten en die dag zou voorgoed de geschiedenisboeken ingaan als 'Bloedige Zondag'.

Merkwaardig genoeg begon de mars naar het Winterpaleis nog uiterst vredelevend. De in grote getale opgekomen betogers, getooid met religieuze attributen en beeltenissen van de regerende tsaar, met voorop in de stoet de in een spierwit gewaad gehulde orthodoxe priester Georgi Gapon met in zijn hand een kruisbeeld, zochten de confrontatie met het leger niet. Ze werden echter ter hoogte van de Narvapoort onverhoeds aangevallen door een cavalerie-eenheid die de meute terug wilde drijven. Een deel nam haastig de vlucht, maar de anderen trokken desondanks onverschrokken verder, tot er, nadat de eerste waarschuwingsschoten waren gelost, gericht op de menigte werd geschoten. Hoe dat er ongeveer uit moet hebben gezien weten we van de filmbeelden die tijdens Dolle Dinsdag 1944 op de Dam werden gemaakt, toen de nog steeds aan de macht zijnde Duitsers onverwacht het vuur openden en in de vervolgens ontstane chaos veel slachtoffers maakten.

Ook elders in de Russische hoofdstad schoot de infanterie zonder pardon met scherp op de ongewapende menigte. De luitenant die het bevel voerde liet zich zelfs niet vermurwen door de in de sneeuw neerknielende demonstranten die hun hoofddeksel hadden afgenomen en een kruisteken hadden gemaakt. Onder luid trompetgeschal werd de opdracht tot gericht vuren gegeven. Hoeveel mensen die dag het leven lieten is nooit bekend geworden. De schattingen lopen dusdanig uiteen dat ze vanuit historisch perspectief onbruikbaar zijn.

Het was oorspronkelijk de bedoeling dat de Elfde symfonie met de bijnaam 'Het Jaar 1905', vijftig jaar later, in het herdenkingsjaar 1955, in première zou gaan, maar zoals we zo vaak zien bij creatieve processen lukte het Sjostakovitsj niet daaraan ook maar in de verste verte te voldoen. Eerst in de zomer van 1956 kon hij in een tijdschriftartikel melden dat hij inmiddels(!) aan de symfonie was begonnen en dat hij verwachtte het werk in de winter af te kunnen ronden. Het zou echter nog aanmerkelijk langer duren: pas op 4 augustus 1957 kon de componist de dubbele maatstreep trekken. Aan inspiratie zal het hem niet hebben ontbroken, want de mislukte revolutie lag hem niet alleen als Russische burger maar ook als musicus zeer na aan het hart. Een revolutie die weliswaar mislukt was, maar waarin de vele strijdliederen van de arbeiders werden weerspiegeld en waarvan hij nog niet had besloten ze in de nieuwe symfonie te citeren; om eraan toe te voegen dat de in de symfonie gebezigde 'muzikale taal' wel uit dezelfde aderen stroomde als die strijdliederen van toen.

Het is uiteindelijk het zozeer beproefde concept van een vierdelige symfonie geworden waarin uitvoerig plaats is gemaakt voor de bijna filmische verbeelding van de helden en de slachtoffers inclusief hun strijdliederen en het dood en verderf zaaiende spervuur. Het ruwe drama is linea recta terug te vinden in de ruwe uitwerking ervan in de vier 'panelen' die het opus schragen: 1. Het plein; 2. De Negende Januari; 3. Eeuwige gedachtenis; 4. Tocsin. Of dit programmamuziek mag worden genoemd zou tot uitvoerige discussies kunnen leiden, maar dat de symfonie sterk steunt op de zo typisch met de revolutie samenhangende, Russische gevoelens van nationalisme lijkt mij toch wel overduidelijk. In die zin sluit het dichter aan bij het werk van een Moesorgski, Borodin en Rimski-Korsakov dan dat met bijvoorbeeld de Achtste symfonie het geval is. Wat het opus echter niet biedt is fijnzinnig vormgegeven intimiteit, zelfs niet in het imposant uitgewerkte Adagio. Het was de massa die de revolutie op het hart droeg en het is de massa en niet het individu die in de symfonie de dominante factor uitmaakt. Misschien verklaart dit wel dat de Elfde symfonie zich daardoor naadloos kon voegen in de festiviteiten rond die wél gelukte revolutie, vijftig jaar na dato, in 1957. Twee belangrijke, maar verschillende gebeurtenissen die althans in muzikaal opzicht toen blijkbaar prima uitwisselbaar bleken te zijn.

Van de Russische dirigent Vladimir Jurowski kennen we diens 'Sjostakovitsj-procédé': alles klopt, van het schrille hoog tot het diep grommende laag maar ook wat zich daartussen beweegt, met de extreem geconcipieerde orkestkleuren net zo fenomenaal uitgewerkt als de talloze fascinerende details in stemvoering, harmonie en ritmiek. Er is de zo noodzakelijke urgentie die het platvloerse element in deze muziek evenmin schuwt en er wordt desnoods nog verder aangescherpt als het - zoals in het (eerste) Allegro - op expressieve exuberantie aankomt. "Ik maak het zo filmisch mogelijk," zou de onderliggende gedachte geweest kunnen zijn, zowel van de zijde van de componist als van de dirigent. Het door Sjostakovitsj zelf gelanceerde recept van eentonigheid versus spanning, een mixture die meer effect sorteert dan menigeen misschien denkt, pakt dankzij Jurowski's vlekkeloze spanningsopbouw uit als een uitermate contrastrijk geheel. Kortom, dit werk is duidelijk een kolfje naar zijn hand en het London Philharmonic volgt hem daarin vlekkeloos. Dat de typisch westerse cosmetica niet helemáál valt weg te denken is geen verwijt of tekortkoming: Londen is nu eenmaal allang niet meer het Sint-Petersburg van Jevgeni Mravinski. De opname had dieper en breder gekund, maar tja, het is nu eenmaal een live-opname vanuit de Royal Festival Hall en die betonnen kolos stelt zo zijn akoestische beperkingen. Het laag (zoals de contrabassen in het Adagio!) verdient daarentegen wel een aparte accolade. Na onder meer Gergiev, Nelsons en (Vasily) Petrenko opnieuw een belangrijke loot aan deze stam.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links