CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2014

 

Rostropovich plays Shostakovich

Sjostakovitsj: Celloconcert nr. 1 in Es, op. 107

Mstislav Rostropovitsj (cello), Tsjechisch Filharmonisch Orkest o.l.v. Kirill Kondrashin
Live-opname: 29 mei 1960, Smetanazaal, Praag*

Sjostakovitsj: Celloconcert nr. 1 in Es, op. 107

Mstislav Rostropovitsj (cello), Moskous Filharmonisch Orkest o.l.v. Aleksandr Gauk
Live-opname: 6 oktober 1959, Conservatorium, Moskou*

Sjostakovitsj: Celloconcert nr. 2 op. 126

Mstislav Rostropovitsj (cello), Praags Symfonieorkest o.l.v. Jevgeni Svetlanov
Live-opname: 11 december 1967, Smetanazaal, Praag*

Sjostakovitsj: Cellosonate in d, op. 40

Mstislav Rostropovitsj (cello), Dmitri Sjostakovitsj (piano)
Opname: 1959, Omroepstudio, Moskou

Supraphon SU 4101-2 • 60' + 53' • (2 cd's) (mono)

* nog niet eerder uitgebracht

   

Rostropovich plays Shostakovich, zo op het oog een nogal alledaagse titel, maar wie verder kijkt ziet opnamen die nog niet eerder werden uitgebracht en daardoor sowieso al veel meer zijn dan 'slechts' een document humain. Het is Russische ziel die in deze muziek spreekt. Hoe zat het daar ook alweer mee? Igor Goeberman (in de vertaling van Hans Boland) dichtte er het volgende over:

Waarom spreekt de Rus zoveel van de ziel? Wie niets te eten heeft, denkt voortdurend aan eten.
Gezegend de man, die geweldig subtiel
en diepgaand dit raadsel betracht,
en na jaren doorgrondt:
het geheim van de Russische ziel.
Verbijsterd zal hij in die leegte staan staren.

De Russen hebben wat afgeleden, en niet in de laatste plaats dankzij vooral die Georgiër en zoon van ene arme schoenmakersknecht, Iosif Vissarionovitsj Stalin die van 1928 tot zijn dood op 5 maart 1953 over dat enorme Rusland heerste. Deze opvolger van Vladimir Iljitsj Oeljanov, beter bekend als Lenin, heeft (letterlijk!) op meerdere fronten geschiedenis gemaakt, maar blijft toch vooral in herinnering door zijn onmetelijke wreedheden en willekeur tegen alle lagen van de bevolking, van oost naar west, van noord naar zuid. Wat Lenin niet voor elkaar had gekregen, lukte de Georgische beul eind jaren dertig wel: hij liet zich omringen door jaknikkers en kreeg de Partij, het Centraal Comité en het Politburo volledig achter zich. Ondersteund door de geheime diensten, de krijgsmachtonderdelen en de politie hadden tienduizenden bureaucraten bezit van het land en van de geest en de wilskracht van de bevolking genomen. Voor de meeste Russen was de onzekerheid de enige zekerheid in hun bestaan. Dat gold in niet mindere mate voor Sjostakovitsj, Rostropovitsj, Kondrashin en Svetlanov. Sjostakovitsj bleef tot zijn dood in 1975 in Moskou, de drie musici zochten later hun heil in het vrije Westen, zij het niet zonder slag of stoot.

Najdezjda Jakovlevna Mandelstam (ze was getrouwd met de dichter Osip Emiljevitsj Mandelstam, die, met een hartkwaal en al geruime tijd ernstig verzwakt door de doorgestane ontberingen, vermoedelijk in het doorgangskamp van Vtoraja Retsjka bij Vladivostok op 27 december 1938 bezweek) beschreef uitvoerig de psyche van de stalinistische repressie kernachtig in haar door Van Oorschot in 1972 uitgegeven memoires:

De mensen die hun 'ik' hebben verloren kan men verdelen in twee categorieën. De ene groep, waartoe ook ik behoorde, vlucht in een soort verstarring, zij leven alleen op de gedachte 'komt tijd, komt raad'. In hun binnenste verbergen zij dikwijls de waanzinnige hoop, zich er doorheen te slaan tot in een toekomst, waar zij weer zichzelf kunnen zijn, omdat alle waarden daar hersteld zullen worden in hun oude vorm. Het leven neemt bij hen de gedaante aan van een ononderbroken hoop op een soort stralende stranden, zoals er op onze planeet nooit zijn geweest of zullen zijn, en dit is het enige waar ze oog voor hebben.

De tweede categorie mensen die hun persoonlijkheid hebben verloren ziet er heel anders uit. Zij beschouwen hun 'ikje' alleen maar als een incidenteel en tijdelijk succes en zijn tot alles bereid als ze er maar een tikje genoegen uit kunnen putten: alles kan en mag om der wille van het leven - geniet maar van het leven, zo lang het lampje schijnt. Zo'n 'ik' is helemaal geen 'ik', maar alleen een vermakelijk verschijnsel, een prettige gewaarwording van de levende materie, een toeval of een truc van de blinde evolutie, die mijn lichaam heeft begiftigd met de drang naar bevrediging. Hieruit volgt, dat het instinct tot zelfbehoud boven alles gaat - red je als je kunt, met welke middelen je maar wilt. In die toevalswereld is niemand ergens verantwoordelijk voor, en al wat je doet verzinkt in de afgrond gelijk met jezelf en de periode waarin je hebt geleefd.

In dát Rusland schreef Dmitri Dmitrïevitsj Sjostakovitsj het grootste deel van zijn leven zijn muziek, speelde Mstislav Rostropovitsj op zijn cello en dirigeerden Kirill Kondrashin en Jevgeni Svetlanov. Allen waren op verschillende tijdstippen het slachtoffer van de formalistische visie op de kunst en de muziek in het bijzonder. Wie zich er openlijk tegen verzette, wachtte een leven in isolatie, armoede en werkkampen, of werd gewoon 'kalt gestellt'. Het leven verdampte. Het overkwam bijna Rostropovitsj, nadat die zich openlijk had uitgesproken voor vrije artistieke grenzen en vrijheid van meningsuiting en het bovendien ook nog eens had opgenomen voor 'staatsvijanden' als Aleksandr Solzjenitsjin (Rostropovitsj gaf de auteur onderdak toen die nergens anders meer naartoe kon) en de wetenschapper Andrej Sacharov. Stalin, de Grote Leider, was vanzelfsprekend onfeilbaar, zoals even vanzelfsprekend zijn vazallen dat waren. Ze sloopten wat ze ondeugdelijk en vermorzelden wat ze gevaarlijk vonden. Een decreet hier, een decreet daar, een richtlijn zus of een richtlijn zo was voldoende om een behoedzaam ontkiemende reactionaire stroming weg te masseren - of erger. Niemand kan immers spreken met een afgehakte tong.
Wie 'verstandig' was nam, zoals de in 1952 terechtgestelde joodse schrijver Perets Davydovitsj Markisj het uitdrukte, zichzelf niet bij de hand om naar het schavot te gaan. Wie zich gedeisd hield zag de wanden in zijn huis niet met luizen behangen en was er op een kwade dag evenmin het gebonk van zware laarzen tegen de voordeur die de ondergang aankondigden. Het 'beste' was om uiteindelijk gewoon in bed dood te gaan. Wel zo veilig ook, in een land was waar men zo gemakkelijk kon worden geëxecuteerd voor een gedicht.

In de satellieten van de Sovjet-Unie werd ook geleden, massaal en overal. Zo was het in 1960 in Praag, toen Rostropovitsj daar als cellist aantrad. Maar 7,5 jaar later, op 11 december 1967, rommelde het in Praag onderaards al heftig, vooral onder de studenten in hun armzalige onderkomens. Nog geen maand na dat concert op 11 december 1967 kwam de Prazské Jaro, de Praagse Lente openlijk in beeld. Kort daarop nam Alexander Dubcek de plaats in van Antonín Novotný en veranderde vervolgens ingrijpend de koers van het communistische Tsjecho-Slowakije. In augustus 1968 werd de tegen de sovjetdictatuur gerichte revolte door troepen van het Warschaupact in de kiem gesmoord. Dubcek werd gedegradeerd tot parkeerwachter. Een sfeertekening, geen geschiedschrijving, maar niet zonder belang in de context van wat voorligt.

Sjostakovitsj voltooide zijn Eerste celloconcert begin juli 1959 in het aan de Russisch-Finse grens gelegen kuuroord Kamarov. Daar speelde enige dagen later een enthousiaste Rostropovitsj, samen met de pianist Aleksandr Dedyukhin, het gehele stuk door met behulp van het eerder beschikbaar gekomen piano-uittreksel, in het bijzijn van de verbijsterde componist. De première vond plaats op 4 oktober 1959 in Leningrad, door het filharmonisch orkest van Leningrad onder leiding van Jevgeni Mravinski, met Rostropovitsj als de solist. Twee dagen later was het de beurt aan Moskou, nu met het filharmonisch orkest van Moskou onder leiding van Aleksandr Gauk. Het is deze uitvoering die nu voor de eerste maal wordt uitgebracht. Interessant, en niet alleen ter vergelijking, is de opname die werd gemaakt van het concert op 29 mei 1960 in Praag, tijdens het Praagse Lente Festival, met he Tsjechisch filharmonisch orkest onder de baton van Kirill Kondrashin. Niet alleen is de audiokwaliteit beter (met name het orkest komt in Praag scherper geprofileerd uit de verf), maar ook staat Rostropovitsj (nog) vrijer in de materie, zijn spel is duidelijk (nog) meer gepassioneerd, beweeglijker ook, en dirigeert Kondrashin hier al op de toppen van zijn kunnen. De timings in Moskou wijken nauwelijks af van die later in Praag (in het cd-boekje wordt daar vreemd genoeg anders over gedacht: een verschil van slechts 16 seconden uit en thuis in Praag wordt aangeduid met een 'faster tempo'). Verbazingwekkend is het om te horen hoezeer zowel Rostropovitsj, Gauk als het orkest al met het stuk vertrouwd zijn, met de inkt van het manuscript nog maar nauwelijks droog.

Het aanmerkelijk lyrischer en meer contemplatieve Tweede celloconcert voltooide Sjostakovitsj in april 1966 in Oreanda aan de Zwarte Zee. Zijn zestigste verjaardag, op 25 september 1966, werd aangegrepen om het werk in Moskou zijn vuurdoop te geven. En weer was Rostropovitsj van de partij, met het Russische staatsorkest onder leiding van Svetlanov. Net als in de zomer van 1959 in Kamarov, had Rostropovitsj de componist, ditmaal in Oreanda, opgezocht en het gehele werk aan hem voorgespeeld. De registratie op deze cd is van een concert dat ruim een jaar later plaatsvond, op 11 december 1967 in Praag.

Heel wat meer dan een curiosum is de in 1959 gemaakte radio-opname van de uit 1934 daterende Cellosonate (Sjostakovitsj was toen pas 28, maar toen al een meester in zijn metier). De dan 53-jarige Sjostakovitsj trad als pianist niet meer voor publiek op, maar blijkbaar maakte hij in die omroepstudio in Moskou een uitzondering. Het resultaat mag er zijn, zowel wat zijn aandeel als dat van Rostropovitsj betreft, met parelend en flitsend spel in de drie snelle delen en een van oneindige tragiek vervuld Largo. Deze opname verscheen overigens al eerder, in meerdere EMI-uitgaven (o.a. 'The Russian Years').

De opnamen zijn mono en achter het IJzeren Gordijn waren ze toen nog niet zo ver als in het Westen. Toch moet worden gezegd dat de geluidskwaliteit mij alleszins meeviel, met de opname van 29 mei 1960 in dit opzicht als koploper. Historisch is deze uitgave van het grootste belang. In mijn Luistertijd zou ik er zonder aarzelen een 9 aan hebben gegeven.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links