![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2010
|
||
Sjostakovitsj: Strijkkwartet nr. 3 in F, op. 73 - nr. 7 in fis, op. 108 - Cellosonate in d, op. 40 - Pianotrio nr. 1 in c, op. 8 - nr. 2 in e, op. 67 - Pianokwintet in g, op. 57. Jerusalem Quartet [op. 73], Atrium String Quartet [op. 108], Heinrich Schiff (cello) en Aci Bertonceij (piano) [op. 40], Chung Trio [op. 8], Eroica Trio [op. 67], Nash Ensemble [op. 57]. EMI Classics 6 87667 2 • 72' + 73' • (2 cd's) Dit is weliswaar een heruitgave (de opnamen werden gemaakt tussen 1983 en 2003 en in een andere samenstelling reeds eerder uitgebracht) maar de uitvoeringen van deze zes werken behoren tot de beste in de catalogus, met als 'bonus' dat ze nog uitstekend zijn opgenomen ook. Alleen de toelichtingen zijn wat mager uitgevallen en ook ontbreken her en der de toonsoorten bij de werktitels. Een groot deel van Sjostakovitsj' oeuvre is gewijd aan de kamermuziek, wat niet zo verwonderlijk lijkt want juist dit genre bood intimiteit en directe expressie. Een goed voorbeeld daarvan is het Pianokwintet dat begint met een voorspel à la Bach met een modernistisch tintje en dat vooral opvalt door zijn steeds voortstuwende kracht. Het werk heeft een nogal euforisch karakter en getuigt van een optimistische berusting in het lot. Vervolgend naar steeds kleinere bezettingen wordt de hoofdschotel van Sjostakovitsj' kamermuziek natuurlijk gevormd door zijn vijftien strijkkwartetten. Hij begon pas in 1938 aan dit genre toen zijn Vijfde symfonie al in omloop was. Het vijftiental dat vervolgens ontstond, is heel bijzonder als medium van 's componisten persoonlijkste gedachten. In vergelijking met die andere belangrijke, maar veel kleinere kwartetcyclus van Bartók, zijn de Russische werken veel melodischer en directer. Van de twee pianotrio's is het tweede, in 1944 gecomponeerde en aan de musicoloog Sollertinski opgedragen trio het belangrijkste en beste (het eerste uit 1923 is 'slechts' een bondig, gepassioneerd laatromantisch aandoend poème, dat uit niet meer dan een deel bestaat en werd gecompleteerd door Boris Tisjtsjenko, die nog tweeënwintig ontbrekende pianomaten toevoegde. ). De cellosonate is een veel vroeger, toegankelijker werk terwijl de heel ontroerende, karige altvioolsonate juist aan het eind van 's componisten leven ontstond. Er wordt weleens beweerd dat een nieuw werk van Sjostakovitsj 'niet wezenlijk nieuw' was. Het was echter wel degelijk steeds de materie en niet de manier die nieuw was: de klankwereld was nauwelijks anders, maar met de inhoud werd nieuw terrein verkend. Sommige componisten hebben een nieuw expressief vocabulaire nodig om aan te geven dat we ons op nieuw gebied bevinden; anderen verbergen het ontbreken van echte inhoud door een overmaat aan nieuwe expressieve middelen, een complexe zinsbouw of een andere vermomming. Sjostakovitsj schiep een wereld die groot genoeg was om ruimte te bieden aan de duistere, tobbende symfonische adagio's uit nr. 4, 8 en 10 en om daarnaast ruimte te laten voor de reis op zoek naar innerlijke ontdekkingen, zoals die in zijn late kwartetten aan het licht komen. index | ||