CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2021

Sigismondo d'India - Lamenti & Sospiri (aria's, duetten)

Klik hier voor het programma

Mariana Flores en Julie Roset (sopraan), Cappella Mediterranea o.l.v. Leonardo García Alarcón
Ricercar RIC 429 • 1.32' • (2 cd's)
Opname: sept. 2020, Notre-Dame de l'Assomption (F)

   

Van de muziek van Sigismondo d'India (ca. 1580-1629) zijn relatief veel cd's verschenen, wat overigens niet betekent dat het voor de meeste muziekliefhebbers een gevestigde naam is. Dat is op zich jammer, want deze Zuid-Italiaanse dichter, componist, zanger and bespeler van de teorbe mag zeker als een van de wegbereiders worden beschouwd die met zijn muziek de overgang van Renaissance naar Barok heefr bewerkstelligd. Moderniteit en expressie vormen de grondpijlers van de muziek van d'India, en dan met name van de madrigalen.

Hij werd rond 1580 geboren in Napels, als zoon van welgestelde ouders, deze tijdgenoot van Frescobaldi en Allegri (Gesualdo en Monteverdi waren 15 jaar ouder). De adellijke familie had zich al rond 1550 vanuit Palermo in Napels gevestigd en Sigismondo kwam aldus in een gespreid bedje, werd in weelde opgevoed, bezocht de beste scholen en kreeg al vrij vroeg muziekonderwijs van de beste leraren.

Nog maar nauwelijks twintig trok hij naar Florence, Ferrara en Milaan om daar zijn eerste boek met madrigalen ten doop te houden. Om het belang ervan kracht bij te zetten gebruikte hij daarvoor de titel 'edelman uit Palermo' (vandaar dat Palermo nog steeds ten onrechte als zijn geboorteplaats wordt aangeduid). Het was het begin van een succesvolle loopbaan als componist. Al spoedig daarna, in 1609, volgde zijn eerste boek met (begeleide) monodieën, opgedragen aan de hertog van Parma. Kort daarop was hij ook in Rome actief, waar hij was aangenomen als 'leerling van Romeinse zangers', waarvan ook Giulio Caccini, de grondlegger van de begeleide monodie, deel uitmaakte. Hij bleef er echter niet, maar ging op zoek naar werk, eerst aan het hof van Parma en daarna aan dat van Piacenza.

Een belangrijke stap voorwaarts zette hij in april 1611, toen hij werd benoemd tot 'maestro della musica da camera' aan het hof van hertog Emanuele I di Savoia in Turijn, een positie die hem geen windeieren legde en die hij twaalf jaar zou bekleden. Deze periode in Turijn was wellicht zijn meest vruchtbare: hij publiceerde er drie boeken met madrigalen (in 1615 en 1616), vier boeken met monodieën (1615, 1618, 1621, 1623) en daarnaast nog een boek met aria's voor solostem, samen met een aantal vierstemmige 'balletti' (1621). Hij componeerde er echter ook muziek voor speciale vieringen en evenementen, en ondernam hij de eerste pogingen om muziek te componeren voor speciale podiumoptredens aan het hof van Savoye. Helaas is hiervan niets overgeleverd. Dat geldt tevens voor het 'dramma sacro S. Eustacchio' (een van de eerste in zijn soort, gecomponeerd in 1625) en de meerstemmige Mis die d'India speciaal componeerde voor het koor van de Sixtijnse Kapel.

Wat we ook met zekerheid weten is dat d'India het hof van Turijn kort voor juni 1623 verliet om zich in Rome te vestigen. De uitnodiging kwam van kardinaal Maurizio van Savoye, die hem de betrekking aanbood van 'gentil'huomo' ten tijde van het pauselijk conclaaf. Het was dezelfde kardinaal die d'India twee jaar eerder de titel van 'Cavaliere di Si Marco' in Venetië had toebedacht.

Bepaald niet honkvast werd Rome voor slechts korte tijd ingeruild voor Modena, waar de puissantrijke familie d'Este hem alle gelegenheid bood zich als componist verder te ontplooien. Daar componeerde hij zijn laatste madrigalenboek dat, samen met nog een madrigalenbundel opgedragen aan de kardinaal, tijdens zijn derde verblijf in Rome werd gepubliceerd. Daar was hij tevens actief betrokken bij de door de prelaat opgerichte 'Academie'.

In het voorjaar van 1626 keerde d'India weer terug naar het hof van Modena om daar op aandringen van prins Alfonso d'Este het eerste 'dramma in musica' te componeren. Dat werd 'L'isola d'Alcina', op een libretto van Ariosto, maar voor zover bekend werd het nooit uitgevoerd. Aan het einde van dat jaar pendelde d'India weer naar Rome, waar hij zijn laatste boek met motetten publiceerde, opgedragen aan Frederick Borromeo, de aartsbisschop van Milaan.

Rond 1628 ging de reis weer terug naar Modena, waar hij het verzoek deed uitgaan om de muziek te componeren bij het huwelijk van Odoardo Farnese I en Margherita de Medici in Parma. De opdracht ging evenwel aan zijn neus voorbij: Monteverdi was de gelukkige (ook deze muziek is helaas verloren gegaan). Toch zat het geluk hem niet tegen, want kort daarop werd hij door prins Maximilian van Beieren in München aangesteld als diens nieuwe hofkapelmeester. Prestigieus en goed betaald, het leek een buitenkansje. Uit niets blijkt echter, dat d'India de tocht naar München heeft gemaakt, mogelijk als gevolg van zijn toen al tanende gezondheid. Hij overleed in Modena in het voorjaar van 1629, waarschijnlijk aan de gevolgen van malaria die hem al enige jaren eerder parten had gespeeld.

Zoals zoveel componisten raakte zijn werk na zijn dood al snel in het vergeetboek. Eind achttiende eeuw leek er nog een korte opvlamming in het verschiet te liggen, toen zijn naam werd vermeld door Charles Burney. Echter, eerst aan het begin van de twintigste eeuw kwam de herontdekking die zich tot de huidige dag heeft voortgezet.

Dit dubbelalbum bevat uitsluitend de een- en tweestemmige madrigalen die onder verschillende benamingen hun weg hebben gevonden: als madrigaal, begeleide monodie, air en 'nuove musiche'. De door d'india toegepaste vernieuwingen beperkte zich niet tot versieringen van de vocale melodie, maar strekte zich ook uit tot de instrumentale begeleiding (door een of meerdere instrumenten die akkoorden konden spelen, zoals het klavecimbel, orgel, de harp, luit, teorbe, viool). In die tijd stond de opera als genre nog in de kinderschoenen en was het de begeleide monodie die boven alle overige vormen van expressie werd geambieerd.

De eenstemmige melodie dus met slechts een eenvoudige akkoordbegeleiding. Het zal duidelijk zijn dat onder het gesternte van zoveel muzikale spaarzaamheid de verstaanbaarheid van de tekst extra gewicht in de schaal legde. Zoals diezelfde tekst (van het gedicht) voor het vereiste affect diende te zorgen, wilde de toehoorder erdoor worden geraakt, ontroerd. Hoewel voor het eerst toegepast in lang vervlogen tijden heeft de monodie een belangrijk een blijvend stempel gedrukt op geschiedenis en de ontwikkeling van de Europese kunstmuziek.

Ook het madrigaal had d'india's grote belangstelling, getuige bijvoorbeeld de vijf boeken met zowel een- als tweestemmige madrigalen met basso continuo, waarin zowel aria's, duetten en dramatische monologen met behulp van diverse stijlfiguren zijn opgenomen (gepubliceerd tussen 1609 en 1623). Wijd en zijd is er musicologische overeenstemming over het innovatieve karakter ervan, waarbij - we zien dat vaak - d'india's nieuwe vocale stijl ook de daarmee verbonden vertolkingstechnieken sterk beïnvloedde. Een van de nieuwe elementen in het muzikaal-dichterlijke discours was de dissonant die ook in het continuo een wezenlijke rol kreeg als expressiemiddel . Dat kon zowel in madrigaal als monodie zonder enige beperking, zoals d'India ruimschoots heeft aangetoond. Een soortgelijk beeld zien we bij d'india's toepassing van intervallen die buiten het tot dan toe gebruikelijke stramien vielen, met de progressief vormgegeven ritmiek ter intensivering van de declamatie. De begeleiding was niet meer traditioneel (of routineus), maar kreeg door het nieuwe harmonische cachet een nieuwe status toebedeeld, waardoor het belang ervan binnen de vocale context nog aanzienlijk toenam. De kunst van d'india excelleert dus zowel in de monodie als in het madrigaal (in het Latijn Matricalis), het meerstemmig profane lied dat tijdens de Renaissance en Vroegbarok tot grote ontwikkeling kwam en waarbij het aan de muziek was om de (veelal dichterlijke) tekst op illustratieve wijze tot uitdrukking te brengen. We zien deze ontwikkeling later deels terug in de barokke cantate.

De beide sopranen die dit album zoveel vocale luister bijzetten zijn al jaren volkomen thuis in dit repertoire. Zowel technisch als interpretatief voelen zij zich hoorbaar op hun gemak en dankzij het feit dat hun (verschillende) timbres zich in de duetten volmaakt mengen, rijgt de ene klankschoonheid zich als een vocale juwelenketting aan de andere. Dan is er Cappella Mediterranea dat aan het expressieve profiel van deze 'lamenti' (klachten) en 'sospiri' (zuchten) eveneens sterk bijdraagt en waarvan de bezetting precies is afgestemd op zoals het in de zeventiende eeuw gebruikelijk was: basviool, harp, teorbe, gitaar, luit, klavecimbel en orgel. De teksten zijn in het (oorspronkelijke) Italiaans, Engels en Frans opgenomen in het keurig verzorgde boekje.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links