CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2024 |
Zijn muziek weerspreekt het niet: dat zij voortkomt uit een muzikale cultuur die was ontdaan van enigerlei traditie, met als belangrijke inspiratiebron de natuur, de uitgestrekte Finse bossen, de meren, de nationale folklore, het Kalevala-epos. Dat horen we terug in zijn muziek, die veelal net zo uitgestrekt lijkt als het Finse landschap. Toch: in zijn zeven symfonieën zijn de kenmerken daarvan minder prominent, is daarin eerder de onvervalste symfonicus Sibelius aan het woord. Hetgeen zeker past bij wat hij in 1907 in Wenen tijdens een ontmoeting met Gustav Mahler opmerkte: dat het in de symfonie toch vooral moest gaan om een strikte vormgeving en dat het de logica was die de vele motieven met elkaar moest verbinden. Een opvatting die diametraal stond ten opzichte van Mahler, die juist vond dat de symfonie de gehele wereld, dus alles diende te omvatten. Sibelius heeft het tussen 1899 en 1924 niet bij die woorden gelaten, maar een symfonisch oeuvre geschapen waarbinnen de organische ontwikkeling inderdaad centraal staat. Dat komt eveneens sterk tot uitdrukking in de uit 1911 stammende Vierde symfonie, een uitermate somber gestemd werk, waarschijnlijk ontstaan onder de invloed van een diep ingrijpende gebeurtenis die hem zo'n drie jaar eerder had getroffen: keelkanker, en de altijd mogelijke terugkeer ervan, ondanks de in Berlijn succesvol verlopen operatie. Een sober werk ook, door de vrij monochrome orkestratie, het weinig opwekkende karakter nog versterkt door het veelvuldig gebruik van de tritonus en (zij het licht-)dissonante akkoorden. Het is een beeld dat past bij wat de componist eens jegens de Zweedse schrijver en schilder August Strindberg opmerkte: 'Det är synd om människorna' (Mens zijn is misère). De grauwheid valt overigens niet af te lezen van het voorgeschreven instrumentarium, bestaande uit 2 fluiten, 2 hobo's, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, 2 trompetten, 3 trombones, glockenspiel, pauken en strijkerskorps. Bovendien: er duiken ook lichtvoetiger momenten - zij het niet lang - op die de duistere stemming naar de achtergrond doen verdwijnen. Zoals er ook troost en berusting uit het werk spreken, al zal de sombere teneur van het opus de toehoorder het meest bij blijven. Maar wat die Vierde symfonie ook behelst is haar weerbarstige oorspronkelijkheid, waardoor het stuk zich verre van gemakkelijk laat vertolken. Mede daaraan debet zijn de vele dubbelzinnigheden (ook ten aanzien van de voorgeschreven toonsoorten!) waarvan de componist zich heeft bediend en die een bijna voortdurende onrust creëren. Voeg daarbij de fragmentarische opzet als voorbode van de pas later zich ontvouwende, wel degelijk organische ontwikkeling en het zal duidelijk zijn dat het niet iedere dirigent gegeven is om een stevige greep op de structuur te krijgen en vandaar uit de gewenste spanningsbogen te creëren. Het zijn deze elementen die deel uitmaken van een creatief proces waarvan het culminatiepunt veel later ligt, bij de Zevende en tevens laatste symfonie, waarvan niet eens duidelijk wordt wanneer een deel ophoudt en het volgende begint. Het vraagt interpretaties dus nogal wat van het inzicht van de dirigent, maar de Finse dirigent Santtu-Matias Rouvali (Lathi, 1985) - hij werkt duidelijk aan een complete cyclus - heeft al eerder aangetoond dat hij in dit zo bijzondere, zo niet unieke idioom uitstekend de weg weet (ik besprak al eerder de Eerste, Derde en Vijfde symfonie, evenals op dit nieuwe album aangevuld met losse orkestwerken, met hetzelfde orkest onder zijn baton). De twee aanvullende stukken zijn alleen al vanuit programmatisch oogpunt een schot in de roos omdat ze voor een passend contrast zorgen. Skogsrået (De bosnimf), internationaal bekend als de Wood Nymph, een symfonisch gedicht in de vorm van een ballade, geïnspireerd op het gelijknamige gedicht van Viktor Rydberg en voltooid in 1895, is sterk verwant aan de veel bekender Karelia-suite. Anders dan de Vierde symfonie is het werk gevat in een uiterst kleurrijke instrumentatie en doordesemd van sensualiteit. Ook de in het oorspronkelijke gedicht ingevlochten erotiek heeft de verbeeldingsvolle Sibelius met ware meesterhand gestalte weten te geven. Ook het beroemde Valste triste uit 1903, de stemmige muziek die Sibelius componeerde bij het toneelstuk Kuolema (Dood) van zijn landgenoot Arvid Järnefelt, biedt meer dan voldoende contrast en zeker in handen van deze dirigent, die de nadruk heeft willen leggen op de dramatische eigenschappen in deze episodische setting van niet meer dan ruim vijf minuten. Minder expressief egaliserend maar juist daardoor spannender dan de veel geprezen lezing van Karajan en de Berlijners, het illustere gezelschap dat medio jaren zestig tevens voor een formidabele uitvoering van de Vierde symfonie heeft gezorgd, eerst uiteraard op vinyl, later getransfereerd naar cd. Anders dan Klaus Mäkelä ligt bij Rouvali de muzikale klemtoon op een sterk ontwikkeld gevoel voor theater, waarvoor best dat kleine beetje klankraffinement en verfijning mag worden opgeofferd dat er bij Rouvali's land- en tijdgenoot in diens Sibelius-vertolkingen (op Decca) dus wel is. De Alpha-opname laat het bijzonder fraaie orkestspel van de Göteborgers in zijn volle glorie horen. index |
|