CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2023 |
De muziek van Salvatore Sciarrino (Palermo, 1947) is zeker verwant met die van de Amerikaan Morton Feldman (1926-1987) in die zin dat beide componisten een fascinatie aan de dag leggen voor subtiele klankpatronen in een verstilde, soms zelfs bijna roerloze sfeer. Dat maakt hun muziek in zekere zin ongrijpbaar, zoals zij zweeft als niet of nauwelijks waarneembare substantie, ruisend, zonder begin, vervuld van schemer en oneindigheid, op het grensvlak van het bestaande en het niet bestaande, klanken die geleidelijk in uiterste spaarzaamheid vervagen om ten slotte in het mysterieuze tenonder te gaan. Daarmee lijkt het alsof beide toondichters zich op deze wijze hebben willen afzetten tegen een een sociale, sterk vercommercialiseerde habitat die alsmaar luider en luider van zich doet spreken en waarbij zelfs het kunstlicht nooit wil doven. Tegelijkertijd dient hun muziek als oproep én uitdaging aan de toehoorder om het eigen gehoor en daarmee de geest aan te scherpen, als een soort tegengif tegen het consumptieve luidheidsyndroom. Nog sterker dan bij Feldman treffen bij Sciarrino de dorre en klinische klankzones die afdalen tot uiterste vormen van soberheid Sciarrino heeft het zelf eens kort en bondig toegelicht:
Maar er is nog een ander, net zo belangrijk en zelfs overkoepend idee: dat Sciarrino als componist de luisteraar als het ware wil ontmoeten en dat hij daarom grote waarde hecht aan het associatieve element in zijn muziek, dat deel van het ‘gereedschap' waarmee hij zijn toehoorders wil overrompelen en uiteindelijk voor zich wil winnen. Het willen binnendringen in de (denkbeeldige) geest van de ontvanger, de (denkbeeldige) akoestische ruimte waarin de muziek wordt uitgevoerd en de daaruit voortvloeiende 'fysieke' verbondenheid tussen muziek en toehoorder. Sciarrino muntte de term ‘Ecologia del suono', de ecologie van het geluid, wat zoveel wil zeggen als de relatie tussen geluid en mens, tussen het reële en het magische, tussen het onzichtbare (geluid, trillingen) en het zichtbare (het fysieke). Het is tevens de weg die hij heeft afgelegd vanaf de jaren zestig, vanaf het avant-gardistische Darmstadt (met de bekende ‘Ferienkurse') naar het structuralisme, het idee dat muziek maar ook geluid (of klank) als fenomeen voortkomt uit een historisch afgeleide structuur, en aldus deel uitmaakt van een systeem van allerlei, vaak onnaspeurbare verbindingen. Het zijn karakteristieken die we aantreffen in het vorig jaar voltooide, driedelige Paesaggi Con Macerie en in het uit 1986 stammende Esplorazione del bianco II. Maar hoe anders gaat het toe in de twee overige werken: het vierdelige Le voci sottovetro (1999) en het vierdelige Gesualdo senza parole (2013, met als onbetwiste 'sfeermaker' de muziek van Carlo Gesualdo ofwel Don Carlo Gesualdo, de bekende moorddadige prins van Venosa die zoveel uitmuntende en vooruitstrevende madrigalen op zijn naam heeft gebracht (en die ook Stravinsky in zijn neo-klassieke periode inspireerde tot diens in 1960 voltooide drie madrigalen onder de titel Monumentum pro Gesualdo di Venosa ad CD Annum.) In de woorden van Sciarrino:
Kort en goed: schitterend uitgevoerd en opgenomen is dit album een belangrijke aanvulling op het discografisch oeuvre van deze gevierde Italiaanse componist. Het ensemble op dit album in wisselende bezetting: fluit, hobo, althobo, klarinet, basklarinet, gitaar, slagwerk, piano, viool, altviool, cello en contrabas. index |
|