CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2021 |
De expressieve diepte van Robert Schumanns composities zal voor het merendeel verbonden blijven met de mentale ziekte die hem trof en die uiteindelijk tot zijn dood in een psychiatrische kliniek in Endenich zou leiden. Een ziekte overigens die ook elders in Schumanns familie rondwaarde. Zo ontwikkelde zijn vader, een boekhandelaar, al kort na de geboorte van zijn zeer talentvolle zoon een zenuwziekte, terwijl Roberts oudere zus in haar tienerjaren een ernstige ontwikkelingsstoornis doormaakte en al vroeg overleed. Uit het huwelijk van Robert Schumann en Clara Wieck werden twee kinderen geboren die dusdanige geestelijke problemen hadden dat opname in een instituut noodzakelijk bleek. En dan was er Roberts eigen bestaan dat zozeer werd gekenmerkt door de vele ups en downs in zijn geestelijk welzijn, zich bewegend tussen ongekend uitbundige, bijna manische creativiteit en de diepste depressie, gelardeerd met psychosen en een sterke neiging een einde aan zijn leven te maken. In hoeverre deze elementen in zijn muziek zijn terug te vinden is weer een geheel andere kwestie. Als we mogen spreken van een bipolaire stoornis, valt het binnen dit patroon wel te verklaren dat zijn scheppingsdrang met vlagen ontstond, maar niet of en zo ja in welke mate dat zijn aanwijsbare neerslag heeft gehad in de muziek zelf. Zelfs van zijn laatste werken kan dat niet met zekerheid worden gezegd, als had zijn drang tot componeren wel iets manisch. Zo schreef hij zijn Vioolconcert in de onwaarschijnlijk korte tijd van slechts twee weken, van 21 september tot 3 oktober 1853, en ontstonden in dezelfde periode ook de Faust-muziek, Introductie en Allegro voor piano en orkest op.134, de drie sonates 'Für die Jugend' en nog zo het een en ander. Hij werkte koortsachtig en zo haastig dat hij zich nauwelijks de tijd gunde om alles goed af te werken. Vrij kort daarop manifesteerde zich zijn (meest) ernstige depressie die zou culmineren in zijn verdrinkingspoging van februari 1854 in de Rijn. Wat de aanleiding van Schumanns belangstelling als componist voor het fenomeen strijkkwartet is geweest weten we niet, maar wel dat hij veel energie heeft gestoken in de publiciteit rond het optreden van het David Quartett dat in het concertseizoen 1837/38 met een uitgebreide kwartetcyclus zijn opwachting maakte in het Gewandhaus in Leipzig. En dat Schumann bij die gelegenheid zeer onder de indruk was geraakt van Beethovens late kwartetten op. 127 en 131. En dat hij zich daarbij de vraag stelde of er überhaupt wel componisten van zijn generatie waren die tegen dit extreem hoge niveau van componeren opgewassen waren. Schumann voegde de daad bij het woord en zette zich aan de studie van strijkkwartetten van tijdgenoten, maar al snel stuitte hij op het probleem van het ontbreken van studiepartituren: er kon alleen worden geput uit stemmenmateriaal, wat hij een nogal lastige exercitie vond. Hij omzeilde het probleem door zich tijdens een zestal ochtendsessies de geselecteerde kwartetten te laten voorspelen. Daarover berichtte hij in zijn in hoog aanzien staande Neue Zeitschrift für Musik onder de inventief gevonden titel Quartett-Morgen. Op deze wijze nam hij kennis van de kwartetten van jonge collega's als Johannes Verhulst, Wenzel Heinrich Veit, Hermann Hirschbach, Karl Gottlieb Reissiger en Louis Spohr. Vervolgens was er zijn weinig bemoedigende conclusie:
Kon hij het beter, meer poëtische diepgang bieden, maar ook het nieuwe uitdragen? Waarbij zich het merkwaardige feit voordeed dat hij de kwartetten van zijn goede vriend Mendelssohn geheel en al buiten beschouwing liet. En dan te bedenken dat deze drie van diens kwartetten (op. 44) in 1837/38 aan Schumann had voorgelegd! Was er wellicht sprake van een gevoel van concurrentie? Het lijkt niet waarschijnlijk, want Schumann droeg zijn drie, in 1843 door Breitkopf & Härtel gepubliceerde, kwartetten juist aan Mendelssohn op, met bovendien de hartverwarmende toevoeging ‘in inniger Verehrung'. Natuurlijk had Schumann tevens zijn grote voorgangers in het genre ijverig bestudeerd, maar hun ‘receptuur' uiteindelijk toch niet overgenomen. Dus niet de strikt heldere, overzichtelijke sonatevorm van Haydn, Mozart en Beethoven en het kunstzinnig balanceren tussen these en antithese met het (vaak korte) motief als geschikt basismateriaal voor de architectuur, maar eerder de hang naar sterke contrastwerking, de afwisseling van monoloog en dialoog, de diep gelaagde expressie, de dramatisch getoonzette excursies en interpolaties. In die zin raakte Schuberts sterke gevoelswereld, die van de ‘Empfindung'', ook die van Schumann. Dat allemaal tezamen genomen maakt het realiseren van deze drie kwartetten vanuit interpretatief oogpunt bepaald geen sinecure. Volmaakte ensembletechniek is zeker geen garantie voor diep doorleefde evocaties, al begint het daar wel. Een ensemble dat in dit metier gepokt en gemazeld is en dankzij die rijpheid diep in deze muziek kan doordringen is het Amerikaanse Emerson String Quartet (de naam is ontleend aan de gelijknamige Amerikaanse dichter en filosoof). Wat mogelijk dan nog evocatief in de weg kan staan is de routine, maar die is volkomhier en afwezig; en mag u groots kwartetspel verwachten. Het Emerson werd opgericht in 1976, nam in de tussentijd een groot aantal cd's op en won talloze prijzen. De huidige bezetting is niet meer ‘origineel': altviolist Lawrence Dutton en cellist Paul Watkins hebben in de loop der tijd de plek ingenomen van respectievelijk Guillermo Figueroa en David Finckel (hij was weer de opvolger van Eric Wilson). Gebleven is evenwel de in de speltraditie gewortelde wisseling van positie tussen eerste en tweede violist: zo is Eugene Drucker de primarius in de eerste twee kwartetten en neemt Philip Setzer die rol over in het derde kwartet. index |
|