CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2011
|
||||||
Schumann: Kinderszenen op. 15 - Andante en variaties in bes voor twee piano's op. 46 - Andante en variaties in bes voor twee piano's, twee celli en hoorn op. 46 - Fantasiestücke met flügelhorn op. 73 - Fantasiestücke met cello op. 73 - Fantasiestücke voor piano, viool en cello op. 88 - Märchenbilder voor altviool en piano op. 113 - Vioolsonate nr. 1 in a, op. 105- nr. 2 in d, op. 121 - Pianokwartet in Es, op. 47 - Pianokwintet in Es, op. 44. Martha Argerich, Gabriela Montero en Alexandre Rabinovitch (piano), Sergej Nakariakov (flügelhorn), Marie-Louise Neunecker (hoorn), Géza Hosszu-Legocky, Renaud Capuçon en Dora Schwarzberg (viool), Nobuko Imai, Lida Chen en Nora Romanoff-Schwarzberg (altviool), Natalia Gutman, Gautier Capuçon, Mark Drobinsky en Mischa Maisky (cello). EMI Classics 642673 2 • 59' + 78' + 75' • (3 cd's) Vorig jaar greep EMI het herdenkingsjaar van Robert Schumann (1810-1856) aan om een heruitgave van bijzondere klasse op de markt te brengen. Met drie cd’s in de goedkope prijsklasse is de liefhebber gelijk verzekerd van een groot deel van Schumanns kamermuziek in bovendien uitvoeringen die op een aantal punten eenvoudigweg niet te overtreffen zijn. Met dank aan de Argentijnse pianiste Martha Argerich die in juni zeventig hoopt te worden maar nog steeds onvermoeibaar is. Wie door haar discografische geschiedenis loopt komt maar weinig opnamen tegen die echt teleurstellen. Ze begon er al vroeg mee, in 1949, toen ze in Buenos Aires als achtjarige haar eerste thuiswedstrijd speelde met een live-opname van Beethovens Eerste pianoconcert. In haar muzikale leven waren er, wat haar opnamen betreft, twee belangrijke kantelpunten: het eerste was het platencontract met Deutsche Grammophon dat in 1960 tot de eerste opnamen voor het prestigieuze gele label leidde, met pianowerken van Chopin, Liszt, Prokofjev en Ravel, componisten die zij haar leven lang trouw bleef. Het tweede was de overstap naar EMI in 1965, die haar in juni van dat jaar in Abbey Road Studio nr. 1 bracht, om daar een plaat vol te spelen met werken van Chopin, waaronder de derde sonate en het derde scherzo. De verwachtingen waren zeer hoog gespannen. Te hoog eigenlijk, want het werd uiteindelijk niet wat we er van verwachtten. Heel fraai waren daarentegen de opnamen met haar goede vriend Charles Dutoit, de dirigent die in Montréal furore had gemaakt, met de twee pianoconcerten van Chopin, het eerste van Prokofjev en het derde van Bartók. Dat zij er ‘helemaal voor ging’ gold zowel voor haar studio-opnamen als voor haar live-optredens. Er ging een ongehoorde, magnetische kracht van deze bijna katachtige muzikale persoonlijkheid uit, die de partituur bijna letterlijk in vuur en vlam wist te zetten. Enorm gedreven en compromisloos maakte ze overal waar ze kwam een onuitwisbare indruk. Fenomenaal was en is nog steeds haar fysieke en geestelijke controle over de muzikale materie. Structuur maakte onafscheidelijk deel uit van haar muzikale vocabulaire. Hoe krachtig en gespierd ze ook speelde, altijd waren daar die zo bijzondere klankkleuren die – evenals de stromende poëzie – haar spel domineerden. En zo is het nog steeds, al is haar gitzwarte haar dan grijs geworden. Aan vitaliteit heeft ze zo te zien en te horen nog niet ingeboet en de muziek is en blijft haar levensopgave. Haar wispelturigheid is berucht (ze kan impresario’s met haar nukken echt tot wanhoop drijven), ze gaf open en eerlijk toe dat ze Beethovens Vierde pianoconcert maar niet in haar greep kon krijgen en ze krijgt steeds meer een hekel aan om moederziel alleen op een groot podium te spelen. Ten slotte ging dat laatste bij haar steeds sterker wegen: ze wil zich het liefst laten omringen door gelijkgestemde musici, met hen muziek maken en op die manier een ware muzikale vonkenregen op haar publiek laten neerdalen. De vele video- en geluidsopnamen onder de alleszeggende titel ‘Martha Argerich and Friends’ leggen getuigenis af van de enorme synergie die zij met haar collega’s op dat podium wist te bewerkstelligen, met haar eigen festival in Lugano als het hoogtepunt in die ontwikkeling: ze kon dan immers uitnodigen wie ze wilde? Hoe aanstekelijk die aanpak werkte blijkt wel uit de vele opnamen die in de loop der tijd verschenen. Ook andere musici van naam en faam zagen in een eigen festival een nieuwe inspiratiebron. Denkt u maar aan Gidon Kremer - die lang voordat Argerich aan haar festival begon - al met zijn Lockenhaus Festival veel succes oogstte, maar ook Leif Ove Andsnes met zijn Bergen Festival en Renaud Capuçon met zijn festivals in zijn geboortestad Chambéry en natuurlijk Les Rencontres Artistiques de Bel-Air, maar ook in ons land, met de door Janine Jansen en Liza Ferschtman bestierde festivals. Wat eens, in 1950, door de grote Spaanse cellist en dirigent Pablo Casals in Pradres werd opgezet heeft wereldwijd intussen zoveel navolging gevonden dat vrijwel geen stad of regio het nog zonder een zomerfestival kan stellen. Dat dit een inflatoire uitwerking moet hebben staat natuurlijk buiten kijf: een te groot aanbod leidt nu eenmaal onherroepelijk tot verschraling van het artistieke niveau, dat het ene jaar misschien zus en het andere jaar zo kan uitpakken. In het verleden behaalde resultaten zijn ook hier geen enkele garantie voor de toekomst. Maar in Lugano ligt dat bepaald anders, want daar blijft sinds de introductie van het Martha Argerich project (in juni van dit jaar is dat precies tien jaar geleden van start gegaan) de artistieke kwaliteit onverminderd hoog, al zijn er soms – hoe kan het anders – individuele inzinkingen. Er is geen artiest die voortdurend op de top van zijn kunnen kan musiceren. Vele hoogtepunten Laten we daarbij niet vergeten dat hier zonder uitzondering sprake is van gelegenheidsensembles waarvan iedere deelnemer zijn eigen sterke artistieke individualiteit inbrengt en die het met hoogstens een paar repetities moeten doen. Lang slijpen en vijlen is er dus niet bij, maar Argerich en haar friends varen er wel bij, zo blijkt ook uit deze drie (gelukkig!) volgepropte cd’s. En laten we wel wezen, alleen op deze manier krijgen we toch heel veel moois van Argerich toegespeeld. Fascinerend is de enorme intensiteit waarmee Renaud Capuçon zich over de Tweede vioolsonate ontfermt, maar daarbij zijn glanzend warme toon niet prijsgeeft. Gidon Kremer, met Argerich op DG (hij nam met haar de beide sonates op), is net zo intens, maar zijn viooltoon schuurt veel meer, gaat langs hoge klippen, terwijl Capuçon nog net voldoende afstand bewaart. Iets minder te spreken ben ik over het aandeel van Géza Hosszu-Legocky in de Eerste vioolsonate. Haar gereserveerde aanpak zorgt voor een distantie die als een waas over haar vertolking blijft hangen, maar in dit werk nu juist niet thuishoort. Dat geldt tevens voor Argerichs over de top rubato in de Kinderszenen, waardoor het stuk naar mijn gevoel grotendeels uit het kinderrijk wordt getild. Heel bijzonder zijn dan weer de drie Fantasiestücke op. 73. In de versie voor piano met flügelhorn treft het fantasierijke en uitgesproken virtuoze spel van de hoornist Sergej Nakariakov, in dit repertoire wat mij betreft de evenknie van Marie-Louise Neunecker die in op. 46 samen met haar vier partners (Argerich, Rabinovitch, Gutman en Maisky) met haar excellente toonvorming en ademtechniek de sterren van de hemel speelt. De Fantasiestücke komen opnieuw voorbij, maar nu is de flugelhorn verruild voor de cello. Gutmans zinderende toon is hier en elders bijzonder fraai opgenomen en de vertolking staat als een huis. Wie nog iets wil leren van perfect gredoseerde vroegromantische expressie kan hier zijn hart ophalen. Lugano mag dan terecht volop in de belangstelling staan, de uitvoeringen in Nijmegen mogen er eveneens zijn met de Märchenbilder als sublieme stemmingsbeelden vol poëzie, waarvan met name het slot (langsam, mit melancholischem Ausdruck) geen mens onberoerd laat. Niet minder succesvol zijn het daar eveneens opgenomen Andante en variaties voor twee piano's, twee celli en hoorn op. 46.Vijf hoofdrollen voor vijf eminente musici die, volkomen ontspannen en met een hoge dosis aan spontaniteit en esprit de drie delen in een fraaie gloed zetten. Maar ook in grotere bezetting, zoals in het Pianokwartet en Pianokwintet, valt op hoezeer de musici elkaar de tijd gunnen om hun dialogen op te bouwen en een perfecte timing te realiseren. Geen geschmier, de fraseringen tiptop in orde, met een expressieve intensiteit die de concurrentie met gemak achter zich laat en dan ook nog voortdurend schitterend van klank, in een vrijwel ideale balans. Al met al een toetssteen voor alle opvolgers! index |
||||||