CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2018
|
Ik heb het niet nageteld, maar volgens het boekje heeft René Jacobs inmiddels ruim 260 opnamen op zijn naam staan. Hoewel hij in de eerste plaats als een barokspecialist wordt gezien, heeft hij ook in negentiende-eeuwse repertoire zijn sporen verdiend. En misschien is de dag niet eens ver weg dat hij in het kielzog van zijn Belgische collega Philippe Herreweghe zich nog met Brahms en Bruckner bezig gaat houden. En dan is er het jonge en energieke B'Rock Orchestra dat uitsluitend gebruikmaakt van periode-instrumenten en evenals zoveel andere orkesten het zich als projectensemble kan veroorloven om uitstekende musici aan te trekken. Orkest en dirigent hebben in deze nog prille Schubert zo ongeveer de ideale combinatie opgeleverd.
Samen met Jacobs heeft het orkest in maart van dit jaar in de grote zaal van het congrescentum in Innsbruck zich aan twee van de in totaal acht (de onvoltooide Zevende in de Newbould-versie blijft buiten beschouwing) symfonieën van Franz Schubert gezet, met als aftrap de Eerste en Zesde symfonie in absolute glansvertolkingen. In zijn eersteling toont de jonge Franz (hij was toen pas zestien) al een goed oor voor een transparante orkestratie met sterk geprofileerde houtblazers, maar de thematiek is nog wat minder aansprekend. Het best slaagde de finale, met al aan het begin een stevige knipoog naar de toen al in Wenen populaire ritmiek à la Rossini. Maar Schuberts symfonische talent is ook in deze symfonie al onmiskenbaar: dit is echt niet het werk van een beginneling. Gelukkig maken Jacobs cum suis er niet meer van dan erin zit: van 'hineininterpretieren' (anders gezegd: zoeken naar spijkers op laag water) is geen sprake, wel van een frisse en montere aanpak met hier en daar snel voorbijtrekkende slagschaduwen. Ook de vijf jaar later, in 1818, ontstane Zesde symfonie is op een dergelijke leest geschoeid, al zijn de thema's wel markanter en is de doorwerking inventiever uitgewerkt. Deze eerste Schubert-productie vaart zeer wel bij Jacobs' pittige aanpak (met bijbehorende snelle, maar zeker niet overhaaste tempi) met de daaraan inherente dynamische accentuering (je hoort zijn opera- ervaring er als het ware doorheen). Maar er valt ook veel te genieten van de liefdevolle fraseringen met hun exquis daarin gelegde charme. In deze vertolkingen is terecht een nog tamelijk luchthartige Schubert aan het woord, met in de Zesde de al sterk ontluikende melodische inventie van zijn liederen. Met de opname is iets merkwaardigs aan de hand. De houtblazers zijn anders dan gebruikelijk niet in het midden, maar rechts gepositioneerd (zo klinkt het tenminste), wat naar mijn beste weten in het traditionele orkestrepertoire nog niet eerder is vertoond. Mogelijk heeft dit met zijn ruime opera-ervaring te maken: de orkestopstelling is in operaproducties historisch zo gegroeid en wordt vaak toegepast. Maar ook als we de uitvoeringspraktijk uit de tijd van Schubert onder de loep nemen lijkt de keus van Jacobs een logische te zijn. Immers, er werd toen zonder dirigent gemusiceerd, de strijkers werden geleid door de concertmeester en de continuospeler hield de blazers bij elkaar. De keus van Jacobs levert meer 'coro'-achtige verhouding tussen strijkers en blazers op, terwijl de menging in de tuttis heel mooi overeind blijft. Wat overigens absoluut niet betekent dat de opname minder goed geslaagd zou zijn. Integendeel zelfs: het is een juweeltje. Maar hoe het ook zij, Jacobs' benadering opent wellicht nieuwe perspectieven of mogelijk zelfs discussies. De door Jacobs zelf geschreven (uitstekende!) toelichting smaakt naar meer. Al met al een zeer goed begin. index |
|