CD-recensie

 

© Aart van der Wal, maart 2013

 

Goerne Schubert Edition IV

 

Schubert: Die Götter Griechenlands D 677 - Philoktet D 540 - Fragment aus dem Aischychos D 450b - Der entsühnte Orest D 699 - Aus Heliopos D 753 - Heliopos D 754 - An die Leier D 737 - Atys (Nachlass) Lfg. 22 - Meeresstille D 216 - Der König in Thule D 367 - Blondel zu Marien D 626 - Die Gebüsche D 646 - Der Hirt D 490 - Pilgerweise D 789 - Wandrers Nachtlied 224 - Frühlingsglaube D 686 - Das Heimweh D 851 - Der Kreuzzug D 932 - Abschied D 475

Matthias Goerne (bariton), Ingo Metzmacher (piano)

Opname: november 2008 en februari 2009, Teldex Studio, Berlijn

Harmonia Mundi HMC 902035 • 72 ' • + bonus-dvd • 18' • The making of the recording


Christophe Ghristi, dramaturg aan de Opéra National de Paris, slaat de spijker wat mij betreft precies op de kop met zijn vaststelling dat het leven een pelgrimage is en dat het op zich weinig uitmaakt of we over de aarde trekken als ridders of dat we zwijgzaam in onze cel blijven zitten. Uiteindelijk is de voetstap dezelfde, soms iets sneller, soms iets langzamer, maar altijd regelmatig en boven alles onverbiddelijk. Het is die zelfde voetstap die in de meeste Schubert-liederen de boventoon voert, soms met gelukkige, maar meestal met beklemmende, strofische herhalingen. Het is de muzikale vorm die feitelijk de substantie van ons leven uitdrukt, als een net zo onverbiddelijke mars, die slechts incidenteel hier en daar wordt onderbroken (zoals in Wanderers Nachtlied).

Schuberts liederen stimuleren onze verbeelding, bieden ons de mogelijkheid om in een andere, zelfs antieke wereld te vertoeven, waarin we misschien wel de vrijheid terugvinden die we op andere terreinen allang verloren zijn, of we er nu wel of niet bewust naar zoeken. Dat is er die andere kant van Schubert, ver verwijderd van het beeld van de bijna naïeve biedermeier en luisterrijke miniaturist die met luchtige liedkost door het leven gaat, componerend als een slaapwandelaar die alleen maar - bijna achteloos - uit die rijke bron hoeft te putten en het ene na het andere juweel naar de oppervlakte brengt.

Er is het verhaal van Adolphe Nourrit (1802-1839), de Franse tenor die in 1826 debuteerde aan de Parijse Opéra als Pylades in Glucks Iphigénie en Tauride (een opera die Schubert zeer hoogachtte), daar les nam bij Gioachino Rossini en de grote tenorrollen in diens opera's zong. Dezelfde Rossini die in Wenen met zijn opera's ongekende successen boekte en als een zandstorm de opera's van Schubert moeiteloos wegvaagde. Nourrit vierde al die successen méé, maar na verloopt van tijd raakte hij ontevreden, iets knaagde in hem: hij wilde zijn publiek met 'serieuze emoties' confronteren. Het waren uitgerekend de liederen van diezelfde, in Wenen verguisde Schubert die hem daartoe de gelegenheid boden. Schubert, die alleen binnen een kleine kring van vrienden en bewonderaars waardering oogstte.
Voor Nourrit veranderde dat beeld van de onbekende Schubert ingrijpend toen hij ergens begin jaren dertig tijdens een muzieksoiree in de Parijse woning van de Hongaarse bankier Dessauer Liszt hoorde spelen, met op de lessenaar Erlkönig, ongetwijfeld door Liszt en passant virtuoos bewerkt voor de piano alleen. Nourrit raakte niet zozeer diep onder de indruk van het virtuoze karakter van het stuk, maar hij werd juist getroffen door het adembenemende geweld, vermengd met de paniek die uit dit spel zo sterk naar voren kwam. Liszt legde uit: dit is muziek van François Schubert, een Weense componist, al gestorven. Als hij nog had geleefd zou hij nog geen veertig zijn geweest. Liszt deed Nourrit een voorstel: hij de tenorpartij, Liszt de begeleiding. En omdat de Duitse taal voor Nourrit een hindernis vormde, dan alleen de noten zingen. We weten niet hoe Erlkönig toen heeft geklonken, maar het moet een bijzondere gebeurtenis zijn geweest. In ieder geval was de vonk bij Nourrit overgeslagen, want vanaf dat moment zette Nourrit zich in voor de liederen van Schubert, zoveel en waar hij maar kon. Het bleef helaas bij een kort intermezzo, want met Nourrit liep het niet goed af. Hij verloor met de komst van de tenor Gilbert Duprez (die in Italië had geleerd hoe hij de hoge C uit zijn borstregister kon persen) al vrij snel zijn glans als operazanger en daarmee zijn reputatie als zanger. Nourrit zong nog wel in de provincie, hij kreeg bescheiden rollen, maar de Opéra toonde geen belangstelling meer. Min of meer ten einde raad besloot hij uiteindelijk om die hoge C ook maar aan te pakken in de hoop weer terug te kunnen keren naar de gloriedagen van weleer. Hij besloot naar Napels af te reizen om daar bij Gaetano Donizetti in de leer te gaan. Die zou hem de fijne kneepjes wel bijbrengen en hem misschien wel kunnen helpen met een rentree. Donizetti had immers contacten genoeg? In Rome ging Nourrit van boord en bezocht hij Jean-August Ingres de getalenteerde violist die verbonden was aan de Villa Medici en daar kamermuziekconcerten leidde (Liszt was er een van zijn beroemde gasten). Hij vertelde Ingres over zijn liefde voor Schuberts liederen. Eenmaal in Napels namen Nourrits depressies echter hand over hand toe. Het toch al delicate geestelijke evenwicht leek ernstig te zijn gebroken. Hij zong nog wel, maar durfde het toneel nauwelijks nog te betreden. Meer en meer naar binnen gekeerd wilde hij niet alleen de Napolitaanse zon op zijn huid voelen, maar de zon zelf zijn. Nourrits streven naar het absolute voerde hem in feite naar het einde, een vreselijke starheid kreeg hem meer en meer in zijn greep, de starheid die Schubert in zijn Meeresstille zelf wilde bezweren (en die we - op geheel andere wijze - weer tegenkomen in Winterreise). Op een morgen sprong Nourrit in Napels uit het venster, de kalme zee in, een oneindig schone wereld lonkte hem.

Wat bindt de Duitse bariton Matthias Goerne in de Schubert-liederen aan die Franse operazanger Adolphe Nourrit? De twee sleutelwoorden zijn 'serieuze emoties', want daarin excelleert Goerne. Vanuit de resonerende diepte rijzen donkere gewelven op die in hun ongenaakbaarheid de eeuwen lijken te trotseren. Goerne durft de confrontatie aan met Schuberts antieke Grieken, en daarmee tevens met de romantiek van de negentiende eeuw. Hij verenigt beide elementen die hij met een vocale en interpretatieve meesterworp naar het heden verplaatst: het is zijn interpretatieve zangkunst die niet alleen de muziek, maar ook de teksten tijdloos maakt.. Nourrit wilde de Napolitaanse zon op zijn huid voelen, Goerne wil 'hautnah' Schubert vertolken en daarin ontpopt hij zich als een van de allergrootste liedzangers van dit moment. Het is een oneindige schone wereld die Goerne ons openbaart en die we dankzij hem volop mogen koesteren. Du holde Kunst? Wis en waarachtig!

Dat we ook in dit vierde deel kennismaken met een andere pianist maakt het alleen maar interessanter: iedere begeleider brengt immers zijn eigen inzichten mee, zoals in dit geval de dirigent en pianist Ingo Metzmacher. Natuurlijk is dit achteraf makkelijk praten, want stel je voor dat die keus minder gelukkig was uitgevallen! Maar met Metzmacher mogen we zeker tevreden zijn. Misschien heeft het enig gewicht in de schaal gelegd dat Metzmacher als dirigent ook in de grote vorm goed thuis is, hoewel van grote balladen geen sprake is. Het moet zo te horen een geïnspireerde samenwerking zijn geweest, wat door de bijgesloten bonus-dvd overigens wordt bevestigd. Net als bij de overige lieduitgaven het geval is is de opname qua balans en helderheid een 'Meisterstück'.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links