![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2012
|
Schubert: Strijkkwintet in C, D 956 Arcanto Quartet (Antje Weithaas en Daniel Sepec, viool; Tabea Zimmermann, altviool; Jean-Guihen Queyras, cello),Olivier Marron (cello) Harmonia Mundi HMC 902106 • 53' • Opname: december 2010, Teldex Studio, Berlijn Schubert schreef zijn misschien wel allermooiste en diepgravendste kamermuziekwerk tijdens de laatste paar maanden van zijn leven, toen hij - al doodziek - zijn intrek had genomen in het nieuwe huis van zijn broer Ferdinand, in de Kettenbrückengasse in Wenen. Het huis staat er nog steeds en is ingericht als 'Schubert-Gedenkstätte'. Dat nieuwe huis zou zijn levenseinde nog verder versnellen: een nieuw huis, maar met een ondeugdelijke riolering, waardoor ook de welig rondwarende tyfus hem in zijn greep kreeg. Zeker die laatste weken moeten voor Schubert een ware marteling zijn geweest. Schubert maakte in zijn kamermuziek uiteindelijk de grote overstap van intimiteit naar grootschaligheid. vanaf het Dertiende kwartet, D 804 (het beroemde Rosamunde-kwartet) dringen in Schuberts kwartetoeuvre de bijna symfonische dimensies steeds sterker naar voren, culminerende in het laatste kwartet, zijn Vijftiende, D 887, dat zelfs aan de thematische klankwereld van Anton Bruckner raakt. Er zit bovendien zoveel van de latere Schubert in Bruckner! Thematische en dynamische expansie is misschien hier wel het sleutelwoord dat beide componisten sterk met elkaar verbindt. Niet voor niets bewerkte Mahler en later Stein het Veertiende strijkkwartet D 810 ('Der Tod und das Mädchen') voor groot strijkensemble! Het is net zo symfonisch als Beethovens 'Serioso' kwartet op. 95. Het Strijkkwintet uit 1828 mogen we best als het einde van deze ontwikkeling zien. Een noodgedwongen einde, want voor de arme componist zat er niets meer in het levensvat. Hij stierf jong, slechts 31 jaar oud, op 19 november 1828, ruim twee maanden vóór zijn 32ste verjaardag (31 januari). Maar in tegenstelling tot de nogal onzinnige tekst van de dichter Franz Grillparzer die op zijn graf gebeiteld staat had hij alle denkbare beloften wel ingelost: 'Die Tonkunst begrub hier einen reichen Besitz, aber noch viel schönere Hoffnungen' (de cursivering is van mij). Het heeft ontstellend lang geduurd alvorens Schuberts enorme oeuvre tot de muziekwereld goed doordrong. Pas vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw kwam die - zij het nog tergend langzaam - op gang, met als een van de belangrijkste wegbereiders de pianist Artur Schnabel. Nu, anno 2012, kennen we dan misschien niet iedere noot in zijn liederen en zijn opera's, maar wel kunnen we met elkaar vaststellen dat we bekend zijn met het merendeel van zijn werken en dat we een groot deel van zijn muziek zelfs van binnen en van buiten kennen. We hoeven die stukken niet een voor een na te fluiten, maar wel is er ogenblikkelijk het moment van herkenning als we de eerste klanken van een symfonie, een mars, een ländler, een moment musical of een lied horen. Het Strijkkwintet is - zeker dankzij de lp en later de cd - tot een van de meest geliefde werken uitgegroeid, zowel bij ensembles als bij muziekliefhebbers. Ook op deze site is er de laatste tijd een aantal daarvan voorbijgekomen: het Belcea Quartet met Erben, het Emerson met Rostropovitsj en het Tokyo met Watkin. Zelf herkende ik pas voor het eerst die 'symfonische expansie' toen ik kennismaakte met de uitvoering door het Alban Berg Quartett (EMI), een van de weinige nog steeds toonaangevende vertolkingen in een in de loop der jaren wel erg sterk uitgedijd veld. Het lijkt zelfs wel alsof ieder internationaal georiënteerd ensemble met een apart ingehuurde tweede cellist de tocht door het Strijkkwintet bijna moest maken én natuurlijk opnemen. Maar ondanks dat aanbod bleef het gemakkelijk om het kaf van het koren te scheiden. Dankzij Schuberts grandioze conceptie... Nogal vooringenomen deed ik deze cd in de speler. De verwachtingen waren niet al te hoog gespannen: het Arcanto Quartett zei me niets, ik had echter niet verder gekeken dan mijn neus lang was, want al tijdens de expositie van het openingsdeel zat ik rechtop: hier gebeurde iets dat zó ongelooflijk muzikaal was, zó expansief en tegelijkertijd zó klassiek dat ik fluks naar het doosje greep. Toen pas zag ik de namen: Antje Weithaas, Daniel Sepec, Tabea Zimmermann, Jean-Guihen Queyras en - als hekkensluiter, maar wat voor een, op tweede cello - Olivier Marron.
"It has to be as 'classical' as Schubert." Dat is nu precies wat hier gebeurt: ondanks de expansie, de diep inkervende expressie en de romantische schaal waaraan deze vertolking als het ware zit vastgeklonken is de uitstraling bijna objectiverend klassiek: de muziek spréékt, niet de zelfingenomenheid van menig ensemble dat vooral naar zichzelf heeft geluisterd. Het is de mooist denkbare Schubert geworden. De opname in de vertrouwde Teldex-studio in Berlijn is een pláátje. Wat verder nog te zeggen... index |