![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2009
|
||||||||
Goerne Schubert Edition IIIDie schöne Müllerin D 795 Matthias Goerne (bariton), Christoph Eschenbach (piano). Harmonia Mundi HMC 901995 • 72' • Zie ook op deze site: Franz Schubert: Die schöne Müllerin In 1823 was Schubert pas zesentwintig, maar hij had toen al een heel leven achter zich. Jaar in jaar uit had hij het kunstlied als zijn dominante experimenteerdomein beschouwd en daarin enorme vorderingen gemaakt. Hij leerde het muzikale handwerk en de expressieve uitwerking ervan pas goed door het gedicht dat hem in staat stelde een geheel nieuwe horizon te verkennen. Het was ook in dat jaar dat Schubert ernstig ziek werd en een aantal weken in het Weense Algemene Ziekenhuis verpleegd moest worden. Daar werkte hij aan zijn opera Fierabras en groeide zijn belangstelling voor een gedichtenbundel die hem door zijn goede vriend Ferdinand von Schober ter hand was gesteld: de door Wilhelm Müller in 1821 gepubliceerde gedichtencyclus met de 77 Gedichte aus der Hinterlassenschaft eines reisenden Waldhornisten, waaruit Schubert er uiteindelijk twintig koos voor zijn Die schöne Müllerin. In oktober 1823 nam de cyclus vastere vorm aan. Eind november schreef hij aan Schober: "Ich habe seit der Oper [Fierabras] nichts componirt, als ein paar Müllerlieder. Die Müllerlieder werden in 4 Heften erscheinen, mit Vignetten von Schwind. Übrigens hoffe ich meine Gesundheit wieder zu erringen, und dieses wiedergefundene Gut wir mich so manches Leiden vergessen machen." Dat het slechts om 'een paar Müllerlieder' zou gaan lijkt hoogst twijfelachtig en eerder ingegeven door bescheidenheid. Het valt eerder aan te nemen dat de cyclus toen al min of meer was afgerond. Immers, Schubert repte in de brief reeds van publicatie in vier delen, voorzien van afbeeldingen van een andere vriend, de schilder Moritz von Schwind. Uiteindelijk zouden er in 1824 vijf delen in een bescheiden en bepaald niet foutloze opmaak bij de Weense muziekuitgever Sauer & Leidesdorf verschijnen, evenwel zónder de 'vignetten' van Von Schwind. In 1830, anderhalf jaar na Schuberts dood, toen Anton Diabelli de publicatierechten had verworven, kwam er een kritischer en veel beter verzorgde uitgave, die bovendien was voorzien van afbeeldingen (van de molen, de molenaarsdochter en de beek) al waren ze dan niet van Schwind.
Diabelli had met het oog op de nieuwe druk de met Schubert bevriende zanger, de tenor Johann Michael Vogel verzocht om de zangstem zo in te richten dat een zo groot mogelijk publiek succes was verzekerd. Vogl voegde versieringen toe die het lyrisch-dramatische discours nog verder verlevendigden, met de kanttekening dat hij het in het bijzijn van Schubert ook zo had gezongen. Meer discutabel waren de wijzigingen in het melodische verloop zoals in het door lastige zingbare intervallen gekenmerkte 'Mein' (nr. 11), wat voor amateurzangers naar zijn oordeel een te grote opgave was. Eerst in de tweede helft van de negentiende eeuw werd de oorspronkelijke uitgave uit 1824 met die van Diabelli vergeleken en kwam men al snel tot de slotsom dat de door Vogl aangebrachte veranderingen als 'vervalsingen' moesten worden gekwalificeerd. De verzen onderwierp Schubert aan een ongewone metamorfose: hij nam serieus wat Müller ironisch-parodistisch had bedoeld, verzachtte de al te opdringerige sentimentele of bloemrijke taal en concentreerde zich op de trieste geschiedenis van de molenaarsleerling, waarbij hij ook nog de titels van een aantal gedichten veranderde. Schubert componeerde zijn liederencyclus niet voor het grote publiek. In die dagen was het uitgesloten dat in Wenen een dergelijk omvangrijke liedcompositie überhaupt kon rekenen op een grote schare toehoorders En toen de tenor Julius Stockhausen het dan in 1856 voor de eerste keer op de planken bracht, liep dat bijna uit op een schandaal.
Tenor of bariton? De vraag of Die schöne Müllerin bij voorkeur gezongen moet worden door een tenor kan uiteraard uitlopen op een oneindige discussie, al weten we dat de geschiedenis ons in dit opzicht gelijk geeft: de tenor dus. Er is nog een ander valide argument dat vóór de lichtere tenorstem pleit: de hoofdpersoon in dit drama is immers een tot over de oren verliefde jongeman die zijn liefde echter niet beantwoord weet. Wie 'jong' associeert met 'licht' vindt in de tenorstem daarin de bevestiging. Tot slot is er dan nog de noodzaak om de tenorligging in de partituur naar die van de bariton te transponeren, wat uiteraard de gehele cyclus niet zonder effect is. Een probleem dat nog verder aan kracht wint door het toenemende aantal dames (mezzo's) die zich aan Schuberts cycli en liederen hebben gewaagd. Ik roep hier slechts het duo Brigitte Fassbaender/Aribert Reimann in herinnering. Wie evenwel voor de bariton kiest, zal in de prestaties van Matthias Goerne niet worden teleurgesteld, al hebben we al prachtige versies van onder anderen Dietrich Fischer-Dieskau (EMI) en Thomas Quasthoff (Sony). Terwijl Goerne zijn eerdere Decca-opname, met de pianist Erich Schneider, gelijk maar even naar het tweede plan verwijst! Het is niet altijd zo, maar in dit geval overtreft Goerne zijn eerdere Müllerin met glans. Hij heeft de soms loden last van de kennis en de ervaring in zijn voordeel omgesmeed en een dusdanig vrije tekstbehandeling in zijn vertolking verdisconteerd dat daardoor zijn emotionele betrokkenheid bij de zich snel opvolgende dramatische ontwikkelingen in vrijwel iedere maat bijna voelbaar is. Binnen de grenzen van het gecultiveerde kunstlied gaat Goerne voluit, terwijl hij dan bovendien in zijn benadering door Christoph Eschenbach veel beter wordt bediend dan toentertijd door de nogal nuchtere Schneider. De gevierde dirigent ditmaal als pianist, de rol die hem alweer erg lang geleden aan het hart was gebakken en waarmee hij wereldwijd furore maakte alvorens - net als toen Daniel Barenboim - het dirigeren op te pakken. Wat Eschenbach werkelijk fantastisch doet zijn die minuscule affecten in belangrijke wendingen, niet alleen in wisselingen van majeur naar mineur, maar ook in die frasen waarin wat komen gaat reeds wordt voorbereid. Dan is er het touché van de meesterpianist en de praktisch aangewende wetenschap dat achter deze relatief eenvoudige noten een bijzondere wereld schuilgaat. Wie als pianist de Müllerin onderschat zal nooit een van de waardige opvolgers van Gerald Moore worden. Jawel, Goerne pakt uit. De enorme, bij vlagen bijna verzengende intensiteit van zijn vertolking vindt voldoende tegenwicht in de lyriek van bijvoorbeeld 'Der Neugierige', maar de totale indruk die uiteindelijk toch overheerst is die van de tot het uiterste gedreven zwaarmoedigheid, waarin de liefde voor de molenaarsdochter langzaam maar onverbiddelijk wordt omgevormd naar de liefde voor de dood. De uitbarstingen - zoals in 'Eifersucht und Stolz' - zijn weliswaar aan die typisch negentiende-eeuwse gevoelswereld ontstolen, maar krijgen dan tevens iets grotesk, het neigt naar 'over the top', hoewel ik me dan tegelijkertijd afvraag of Goerne het dan niet gewoon bij het rechte eind heeft: dat liefdesverdriet per definitie zijn grillige kanten heeft en dat in de kern daarvan de wanhoop brandt. Goerne kijkt niet vanaf een afstand, is geen objectieve waarnemer, maar zit er middenin, zoals dat niet minder voor Eschenbach geldt. In het epicentrum van deze rusteloze lyriek is er dan de beek die de hoofdpersoon de hand reikt en hem de zwaarte van leven en de aarde uit handen neemt, Gute Nacht, gute Nacht! Bis alles wacht / Schlaf aus deine Freude, schlaf aus dein Leid! / Der Vollmond steigt, der Nebel weicht / Und der Himmel da oben, wie ist er so weit! Hoe ver moet de zanger gaan? Schubert heeft het in zijn manuscript in het midden gelaten. Zozeer zelfs dat zijn spaarzame aanduidingen ruimte laten voor een groot scala van dramatisch-expressieve kleuring. Het is aan de beide vertolkers - jawel, de pianist participeert daarin uitdrukkelijk! - de koers uit te zetten, het bij hun specifieke opvatting passende gamma te kiezen, in eendrachtige samenwerking, dat wel. Goerne en Eschenbach kozen voor een huiveringwekkende aanpak die grote bewondering en veel respect afdwingt. Alsof het liefdesverdriet van de molenaarsleerlingen onder hun handen universele proporties krijgt. Voor de geweldige opname (Teldex Studio, Berlijn, september 2008) geldt een apart compliment, met name voor de imposnate, maar nooit opdringerige pianobas. _________________ Zie ook op deze site: Franz Schubert: Die schöne Müllerin (klik hier) index | ||||||||