![]() CD-recensie Schubert: de symfonieën
© Aart van der Wal, juli 2003
|
Het was in 1967 toen Philips de acht Schubert-symfonieën (en de twee ouvertures in Italiaanse stijl) in een fraaie lp-box (S-C 71 AX 500) presenteerde met in het begeleidende boekwerk de volgende tekst (mijn cursivering): "For the performance of these recordings much of the research which has gone into the preparation of the new complete Bärenreiter edition of Schubert's works by the International Schubert Society (Tübingen) has been available to Wolfgang Sawallisch and put to practical use in his interpretations. The recent close examination of the composer's hastily written manuscripts and his methods of writing has done much to dispel the long-held view that, apart from the 'Unfinished' and the 'Great' C major, the Schubert symphonies lack depth and power. An important example is the interpretation of dynamic markings. It has now become apparent that what were for long regarded as decrescendo marks were, in fact, intended by Schubert to be sforzandi or strongly accented notes or phrases. The interpretation of these markings as diminuendi makes, of course, considerable difference to a performance and this practice in the past has done much to rob the symphonies of their true power and vitality - particularly in the slow introductions where they occur." Nikolaus Harnoncourt memoreert in het cd-boekje over de voorbereiding van zijn uit 1992 stammende Schubert-project: "Schubert's symphonies were not published until around half a century after his death, when the first collected edition was taken in hand under Brahms' supervision. Even today this edition remains the most widely used source in performing Schubert's symphonies.
Wie beide visies naast elkaar legt komt allicht tot de bondige conclusie: hier is werkelijk geen chocola van te maken. In zekere zin begrijpelijk, want Philips kon in 1967 nu eenmaal niet beschikken over een volledig beeld omtrent de herziene Schubert-symfonieën. Eerst in 1976 verscheen het 'kritische bericht' van de muziekuitgever Bärenreiter (ISBN 3-936-187-51-7), dat toen alleen nog betrekking had op de eerste drie symfonieën en alleen beschikbaar in het (facsimile)handschrift van de componist. Dit sloot keurig aan bij de 'Neue Schubert Ausgabe' (ISMN M-006-47217), eveneens van Bärenreiter, die logischerwijs evenals het 'kritische bericht' alleen betrekking had op de eerste drie symfonieën. handschrift. De Bärenreiter-editie straalde zeker autoriteit uit, want kwam tot stand in nauwe samenwerking met de gerenommeerde Internationale Bruckner Gesellschaft. Later klaarde de mist pas beter op dankzij uitputtend muziekwetenschappelijk onderzoek, al bleven er desondanks nog wel de nodige vragen bestaan. Er was vanaf het midden van de jaren zeventig - zoals dat heet - voortschrijdend inzicht op het gebied van de Schubert-interpretatie en daar profiteerde iedereen van: postuum de componist, vervolgens de musici en uiteindelijk ook het publiek. 'Partiturtreue' of partituurgetrouwheid: is dat wel zo'n belangrijk thema? De een zal dat mogelijk belangrijker vinden dan de ander, maar een feit is wel dat we in de geconserveerde schilderkunst zoiets kennen als kleurechtheid. Of anders gezegd: dat wat we visueel waarnemen ook zo door de schilder op het doek is gebracht. Met de ontwikkeling van de onderzoekstechnieken weten we dat dit helaas vaak niet het geval is. Van Goghs kleurenrijkdom zoals wij die nu waarnemen wijkt, zo heeft onderzoek uitgewezen, sterk af van zoals hij het eens op het doek heeft aangebracht. Dan zijn er op talloze schilderijen dikke vernislagen die het zicht op het origineel vertroebelen. Iets vergelijkbaars dient zich bij de muziek aan. Maar die partituurgetrouwheid neemt niet weg dat er toch meerdere wegen naar Rome leiden. Gelukkig maar, want anders zou het een nogal saaie bedoening zijn. Toch lijkt het raadzaam om afstand te nemen van het 'cosmetiseren' van Schuberts muziek (en van muziek überhaupt). Hoewel de grens tussen 'naturel' en 'cosmetica' niet altijd gemakkelijk te trekken is. We bewegen ons immers op het vlak van de interpretatie, al willen we misschien het liefst een onvervalste Schubert beleven (zonder echter te weten wat dit dan precies inhoudt). Vervalst of onvervalst, that is the question. Harnoncourt lichtte een tipje van de sluier op wat betreft de zijns inziens ongewenste kunstgrepen (ik heb daarbij de traditionele nummering van de symfonieën gehanteerd): IV - Deel 1; maten 169-171: geen diminuendo. In 262 geen crescendo. In 266 niet f maar p, wat resulteert in een verrassings-fortissimo in 268. Toegevoegd: 121-128 in p, met crescendo in 123 en 124. In deel 2 ingelaste overgangsmaat (249). Aan het begin van de finale géén tweede fagot en géén celli. VI - Deel 1; 16 en 17: ritardando; 207 en 305 toegevoegd. Deel 2; 56, 110 en 114: fp in strijkers vervalt (alleen in fluiten en hobo's). VIII - Deel 1; 109 en 327: tweede fagot en beide hoorns spelen b en niet cis. In 201 voor beide hoorns een e. In deel 2, 278 voor de tweede hoorn een b (niet a) in de laatste 1/8. IX - Geen discussie meer over óf alla breve óf 4/4, maar dat is geen nieuw element. Wel nieuw is dat in het Scherzo, 263-279 fluit en hobo een octaaf lager spelen. Platenmaatschappijen zouden er goed aan doen om de belangstellende muziekliefhebber van goede informatie te voorzien. Daaronder reken ik niet de in zwang geraakte sluikreclame voor luidsprekers ('monitored on .. loudspeakers') maar de klip en klare vermelding van de voor de vertolking gebruikte partituureditie. En dat, als daarvan wordt afgeweken, die afwijkingen van a tot z ook worden verantwoord; wat Teldec - in tegenstelling tot DG - niet doet. In plaats daarvan krijgen we in het Teldec-boekje een irrelevant verhaal van ene mijnheer Härtling voorgeschoteld waarin wel diens eigen muzikale beleving centraal staat maar waarin over de symfonieën zelf niets concreet wordt gemeld. Een regelrechte blamage voor een integrale uitgave. In de nieuwe editie is ook de nummering van de symfonieën gewijzigd: de hoop dat het manuscript van VII ooit nog boven water komt (als het al ooit heeft bestaan) is kennelijk vervlogen want de nieuwe nummering sluit VII geheel en al uit en dus wordt VIII nu VII en IX wordt VIII. Nieuwe spelling dus, en we kennen de gevolgen daarvan in ons Nederlandse taalgebied. Ook die omnummering is zo'n onzalige actie die kant noch wal raakt, gewend als we zijn aan de 'oude' nummering - die uitstekend voldeed. Maar we zien inmiddels ook in de concertprogramma's de nieuwe nummering verschijnen. Gelukkig zijn de 'oude' Deutsch-nummers ongewijzigd gebleven. Uitvoering Abbado's versie valt in de vergelijking met Harnoncourt al snel af omdat Abbado te zeer de nadruk legt op het 'speelse' element in deze symfonieën, en dan met name in die van de 'teenager' Schubert (zo wordt de componist althans in het promotieblad 'Klassieke Zaken' afgeschilderd, wat met zo'n oeuvre een gotspe mag worden genoemd). Daarnaast kenmerkt Abbado's interpretatie zich door de her en der optredende dynamische vervlakking en niet altijd alerte articulatie (vergelijkt u maar eens Abbado en Harnoncourt in de ritmische behandeling van het 'Freude'-thema in de finale van IX). Daarmee onderscheidt deze dirigent zich - ondanks het musicologische graaf- en spitwerk van Mollo - niet of nauwelijks van zijn voorgangers. Wat ook opvalt is de onderkoelde weergave van het toch zo duidelijk aanwezige schrijnende element in deze muziek. Bij Abbado is wat dat betreft het expressieve bereik aan de korte teugel gehouden. De zonnige Schubert overheerst in deze symfonieën en dat is nu eenmaal per definitie niet mijn Schubert. Van de hier besproken twee versies vind ik die van Harnoncourt het beste: Abbado blijft daarbij te ver achter. De Oostenrijkse dirigent koos voor een door de bank genomen uitgesproken lichte zij het zeer expressieve aanpak, zonder de gebruikelijke romantische overdaad die vrijwel alle andere uitvoeringen doordesemt, maar dan wel een die ook niets maskeert. Hevige dynamische contrasten worden niet geschuwd, de dissonanten (VIII, het tweede deel van IX) worden met meesterhand scherp geslepen, de ritmische vitaliteit is in iedere maat voelbaar en de dynamische spankracht neemt soms zelfs Bruckneriaanse allure aan. Nog niet eerder hoorde ik in VIII en IX zó duidelijk de muzikale verwantschap tussen Schubert en Bruckner. Voeg daarbij een beperkt gebruik van vibrato en een puls die rusteloosheid uitstraalt (zelfs V ontkomt er niet aan) en we bevinden ons tussen de flarden uit Schuberts eigen Winterreise. Dus is die lichte aanpak uitgesproken bedrieglijk. Sterker nog, door uitgerekend die benadering is de wérkelijke zwaarte vrijwel constant voelbaar. Dát is de paradox die Harnoncourts interpretatie boven alle andere moeiteloos uittilt. Incidenteel lijkt het dan net iets te veel van het goede: in de finale van VI (Schuberts tempoaanduiding is allegro moderato) gaat Harnoncourt met het basistempo op de loop en hoe adembenemend het ook uit de luidsprekers komt: het is wel een héél aparte visie. Natuurlijk: de vertolking door Harnoncourt belicht aanmerkelijk sterker dan Abbado de donkere kant van Schuberts muziek. Niet iedereen zal daarvan gecharmeerd zijn, maar Abbado's duidelijk op het spelplezier gerichte aanpak creëert daardoor althans in mijn oren een zekere mate van oppervlakkigheid die ik in deze muziek uitgesproken misplaatst vind, en dan zeker niet alleen in VIII en IX. De inzet van VIII krijgt bij Harnoncourt iets ijzigs, het lijkt op de aankondiging van een drama, terwijl Abbado 'gewoon muziek maakt'. Ons 'eigen' Koninklijk Concertgebouworkest presteert alsof het geheel en al overtuigd is (geraakt) van Harnoncourts kijk op Schubert. Het fabelachtig hoge spelniveau komt bovendien zeer gedetailleerd maar met behoud van de warmte van de akoestiek moeiteloos de kamer in rollen. Daarmee wordt dan tevens voor deze symfonieën de opnamentandaard gezet. De opnamen vonden in mei en november 1992 in het Amsterdamse Concertgebouw. VIII is een live-opname. Misschien is het goed om hier ook te vermelden dat mijns inziens terecht werd afgezien van zowel de in de loop der tijd verschenen zogenaamde 'Newbould'-fragmenten als van probeersels als 'Rendering' (Schubert/Berio) danwel de bewerking van het door Joseph Joachim georkestreerde Grand Duo. Tot slot: deze uitgave kwam al in de tweede helft van 1993 op de Europese markt maar Nederland hoorde daar blijkbaar niet bij. De doos is pas sinds kort in de Nederlandse schappen te vinden. Schubert: de 8 symfonieën. Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-91184-2 (4 cd's). Chamber Orchestra of Europe o.l.v. Claudio Abbado. Met Grand Duo in C, D 812 (in de orkestratie van Joachim) en de ouverture Die Zauberharfe. DG 423 651-2 (5 cd's). index |