CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juni 2024

Schubert Ländler

Klik hier voor het inhoudsoverzicht

Pierre-Laurent Aimard (piano)
Pentatone PTC 5187 034 • 68' •
Opname: sept. 2022, Kulturzentrum Gustav Mahler, Dobbiaco (Toblach)

 

Voor de Franse pianist Pierre-Laurent Aimard is het zonneklaar, de 'liaison' tussen Schuberts ländler, walsen, dansen en ecossaises en Játékok (spelletjes) van Gyórgy Kurtág, diens hommage aan zijn leermeester Olivier Messiaen. Niet zo verwonderlijk dus dat Aimard menigmaal in zijn concerten deze stukken van Schubert en Kurtág samen programmeert.

Laten we ons vooral door die luchthartige schubertiaanse miniaturen niet al te gemakkelijk om de tuin laten leiden, want hun vrolijke aard wordt, hoe eenvoudig het ook mag klinken, veelal doorkruist door allerlei onvoorziene donkere melodische en harmonische wendingen, waardoor ook het het voorafgaande menigmaal in een geheel ander licht wordt gezet. Niet dat de lyriek daardoor op haar kop wordt gezet, of het pittoreske en stemmige het onderspit moet delven, maar wel dat in een oogwenk het beeld zich verduistert, in dat flitsende spel van licht en schaduw waarin ook Mozart zozeer uitblonk. Het is dus méér dan charme en gratie, vormgegeven op een bewust klein gehouden expressief speelveld dat - hoe merkwaardig het misschien ook mag klinken - niet alleen aan Kurtág, maar ook aan Anton Webern doet herinneren. Dezelfde Webern die Schuberts zes Duitse dansen D 820 (1824) voor orkest arrangeerde (in de 'klassieke' bezetting: dubbel bezette   houtblazers en hoorns, en strijkorkest).

Aan die zes dansen is tevens de geschiedenis verbonden van die toevallige ontdekking in 1931, toen in de muziekbibliotheek van de Weense Gesellschaft der Musikfreunde het autograaf opdook van dit tot dan toe onbekende werk van Schubert. Webern maakte er later, in opdracht van de Weense muziekuitgever Universal, die orkestversie van. In een brief aan Arnold Schönberg merkte hij over zijn bewerking op dat hij zijn uiterste best had gedaan om de grondregels van de klassieke instrumentatiekunst te eerbiedigen, maar tegelijkertijd om daarmee [wat deze dansen betreft] het achterliggende concept te verduidelijken.

En dan is er Aimard die van Kurtágs leermeester, Messiaen, al het nodige op cd heeft gezet: in 2018 Catalogue d'Oiseaux en in 2022 Visions de l´Amen. En zo grijpt het een schijnbaar naadloos in het ander, krijgt de samenhang als geheel ineens meer reliëf.

Aimard heeft bij zijn voorbereidingen van dit recital een naar mijn gevoel heel verstandig besluit genomen door bij de bepaling van de lengte van ieder stuk niet te leunen op de herhaling. Mogelijk niet naar ieders smaak of opvatting, gewend als we zijn dat (vrijwel) iedere voorgeschreven herhaling wordt gerespecteerd, maar Aimard heeft er naar mijn opvatting terecht veelal van afgezien. Ergo, ik vind juist dat het de condensatie binnen het gegeven concept alleen maar ten goede komt, zoals dat feitelijk ook aansluit bij het vergelijkbare condensatieconcept dat Webern in zijn eigen composities hanteerde. De kunst van het weglaten pakt in dit geval bij Schubert zeer goed uit (bij bijvoorbeeld Beethovens Diabelli-variaties zou het absoluut niet werken).

Wat in deze Schubert-miniaturen eveneens essentieel is: de omgang met accelerandi en rubati, minuscule maar daardoor niet minder belangrijke tempowisselingen, naast de melodische en harmonische accentuering. Ze staan niet in de partituur opgetekend, maar de muziek kan het niet zónder stellen. En let wel: zoals deze miniaturen nu op cd staan, zo waren ze oorspronkelijk uiteraard niet bedoeld. Altijd een facet om rekening mee te houden.

Wat zegt Aimard zelf over deze stukken? Dat ze van een opmerkelijke beknoptheid zijn, waarin de componist ons weet mee te nemen naar het hart van de zoetheid en de dubbelzinnigheid, naar de duizelingwekkende wereld tussen leven en dood. Het fascinerende van de meester van de lange vorm die ook uitblonk in het miniatuur. Dat we ons bevinden op het hoogtepunt van muzikale intimiteit en dat we worden uitgenodigd tot het beleven van een innerlijk, breekbaar en persoonlijk universum.

Er gaat van deze muziek een oneindige subtiliteit uit die niet alleen veel van de musicus vraagt, maar ook van het opnameteam én de pianotechnicus die de Steinway D 353018 uit 1954/56 voor dit doel tot in de kleinste details volgens de wensen van Aimard heeft geprepareerd. Op YouTube is dit zo kwetsbare proces in de documentaire Dobbiaco - The Sound of Schubert goed te volgen. De volledige film van Matthias Wagner, Three Days in Toblach - The Sound of Schubert, gaat binnenkort in première.

Aimards vertolkingskunst staat garant voor een fascinerende luisterervaring, mede dankzij de bijzonder goed geslaagde opname en de door Stefan Knüpfer verzorgde Steinway die ooit in het Praagse Rudolfinum zijn vaste plek had, totdat het instrument in bezit kwam van Anne-Marie Schindler.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links