CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2024 |
Schönbergs Pelleas und Melisande ontstond in de periode 1902-1903, toen de componist zich nog niet had bekeerd tot zijn later zo beroemd geworden atonale vergezichten. Dit is nog de Laatromantiek ten voeten uit, en misschien was het werk wel nooit ontstaan als Richard Strauss hem niet op het gelijknamige toneelstuk van Maurice Maeterlinck had gewezen. In die tijd konden ze uitstekend met elkander overweg: Strauss en Schönberg, tot Schönbergs in 1909 voltooide Fünf Orchesterstücke op. 16 waren gepubliceerd (herzien in 1922 en 1949) en Strauss de compositie vervolgens afdeed met de alleszeggende opmerking dat Schönberg maar beter ‘sneeuw kon gaan ruimen'. In zekere zin geen wonder want die vijf orkeststukken behoorden samen met Erwartung (1909), Pierrot Lunaire (1912) Die glückliche Hand (1913) tot Schönbergs meest grenzenverleggende muziek. Voor groot orkest Alban Berg, een toegewijde leerling van Schönberg, droeg het stuk een warm hart toe en maakte er een uitvoerige analyse van. Diens voornaamste uitgangspunt: dat het niet anders dan een vierdelige symfonie was die de toneelhandeling vrijwel op de voet volgde. Simpel samengevat komt het neer op een inleiding in sonatevorm (‘Im Walde'), het noodlotsthema (expositie) met zijn opklimmende grote septiem en dalende drieklank (grote terts), de thema's die de ontmoeting tussen Mélisande en Golaud symboliseren, en de 'Hauptsatz' met de overgang naar het tweede thema (Mélisande) en de afronding (Mélisandes liefdesontwaken). Dan het tweede deel, het 'Springbrunnenscherzo' met de raamscène, de ontmoeting tussen Pelléas en Golaud, en de afdaling van de beide broers in het spookachtige keldergewelf (extra 'luister' bijgezet door de trombone-glissandi, die Schönberg voor het eerst in zijn componistenbestaan voorschreef). Het Adagio schildert het afscheid van Pelléas en Mélisande. Het wordt afgesloten met een dramatische finale die de dood van Mélisande verbeeldt. Het gebruik van harmonische diatoniek en kwartakkoorden stuwen de muziek soms nét over de drempel van de Laatromantiek, maar het belangrijkste is toch wel dat Schönberg met dit werk een uitermate expressieve troef uitspeelde die, zowel in detail als geheel, ook vandaag nog diepe indruk weet te maken. De eerste uitvoering dirigeerde de componist zelf, op 26 januari 1905 tijdens een concert van de Weense Vereniging van Scheppende Toonkunstenaars. Dat het Maeterlinck-drama Schönberg ten zeerste inspireerde is niet verwonderlijk: hetzelfde overkwam Debussy, Fauré (waarover straks meer), Sibelius, Scott en Wallace. Dubbelzinnigheid, sensualiteit Schreker Het had zo zijn oorzaken… Wenen rond 1895 Met de benoeming van Lueger in 1897 konden de nieuwe christen-socialisten beginnen aan het realiseren van hun droom: de heerschappij over Wenen, de al lang gewenste afrekening met vrijwel alles waar de stad decennialang voor had gestaan. Wég met het liberalisme, ruim baan voor het antisemitisme, socialisme en klerikalisme. In het parlement werd de heersende liberale macht gebroken, een tegenslag waarvan de liberalen niet meer zouden herstellen. De nieuwe politieke orde was voortaan aan de christelijke, antisemitische, socialistische en nationalistische massabewegingen. De cultuurvijandige massa vierde haar overwinning al voordat de voorwaarden voor een politieke verlichting gecreëerd waren, schreef Carl Schorske. In de 'Neue Freie Presse' heette het dat tijdens het carnaval in 1897 de liberalen alleen maar een valse neus droegen om er hun angstige gezicht achter te verbergen. In plaats van de vrolijke wals hoort men slechts het geschreeuw van een opgewonden, luidruchtige menigte en de luidkeels gegeven bevelen van de politie om de politieke tegenstanders te doen verspreiden. Heilige huisjes omver
Functionalisme Schönbergs Harmonielehre ontstond in een omgeving die was vervuld van Jugendstil, die wars was van het karakteristieke individualisme dat de beweging rond Schönberg in zo hoge mate typeerde. Schönberg die dichter bij Kokoschka stond dan bij Picasso. Anderzijds bleek het Weense cultuur-esthetisch gemakzuchtige milieu een prima voedingsbodem bleek te zijn voor het praktiseren van de 'leer van Schönberg'. Of anders gezegd, het was uitgerekend de Weense onverschilligheid die de grootste talenten tot wasdom bracht, een verschijnsel dat niet zo ver afstond van wat precies een eeuw eerder plaatsvond, toen de jonge Beethoven de conventie aan zijn laars lapte en met gekruiste armen voor de borst niet zonder succes zijn eigen weg ging, tegen de verdrukking in. Een revolutionair uit Bonn die de strijd aanging met het 'comfort' waarvoor Haydn en Mozart vóór hem jarenlang de toon hadden gezet. Het was eerst Beethoven die de muzikale samenleving confronteerde met 'Probleme' en 'Unannehmlichkeiten' van een hoog en baanbrekend gehalte. Het beeld van de componist Schönberg en zijn Weense tijdgenoot de architect Adolf Loos schuift vrijwel volmaakt in elkaar, met het functionalisme (de vorm die de functie volgt) in zowel de muziek als de architectuur. Immers, in Schönbergs latere twaalftoonssysteem, als het 'romantische juk' definitief is afgeworpen, draait het om de (specifieke) functionele verhoudingen binnen ontwerp en constructie, met de reeksentechniek als weerspiegeling ervan. Pelleas und Melisande kan als voorstadium binnen die ontwikkeling worden beschouwd. Fauré en Koechlin met succesvol haastwerk Of Fauré uiteindelijk wel zo gelukkig was met Campbells opdracht valt te bezien, want veel tijd werd hem voor het componeren niet gelaten: de premièreavond was vastgezet op 21 juni en kon niet worden veranderd. Terwijl het onmogelijk leek om binnen een zodanig kort tijdsbestek volwaardige toneelmuziek af te leveren. Goede raad was duur, maar de oplossing werd gevonden in een zeer talentvolle leerling van Fauré: Charles Koechlin, die erin slaagde om binnen een maand de orkestratie in schetsvorm te voltooien en van de toneelmuziek zelf maar liefst bijna twintig nummers af te leveren. Al dat haastwerk (wat nog niet betekent dat het broddelwerk was!) heeft een groot Londens theatersucces evenwel niet in de weg gestaan: het publiek bleek laaiend enthousiast. Maeterlincks Pelléas et Mélisande in Engelse vertaling op het toneel, met de bijna breekbare, mysterieuze en sprookjesachtige, maar verre van zoetsappige en sentimentele muziek als ideale geestverwant verbonden met Maeterlincks dramatische tekst. Mogelijk was het een geluk bij een ongeluk dat door tijdgebrek Koechlin zich niet al teveel instrumentale uitweidingen kon veroorloven. Door ‘economisch' te instrumenteren kon het tijdgebrek blijkbaar voldoende worden gecompenseerd, hetgeen overigens de transparantie ten goede kwam. Het valt niet uit te sluiten dat mede daardoor het publieke succes zo groot was, terwijl tekstverstaanbaarheid erbij won (voor Schönberg was dat laatste ten aanzien van zijn conceptie van Pelleas und Melisande van geen enkel belang). Symbolisme Suite Het mag merkwaardig heten dat de toneelmuziek als geheel om onnaspeurbare redenen ongepubliceerd is gebleven. Dit in tegenstelling tot de suite die uiteindelijk het opusnummer 80 meekreeg. Eerst verschenen in 1901, dan nog driedelig, en in 1909 opnieuw maar nu met daaraan toegevoegd de Sicilienne (als derde deeltje, het kortstondige liefdesgeluk van het paar symboliserend), afkomstig uit onvoltooid gebleven, vroeger toneelmuziek. De eerste uitvoering, uiteraard zonder de Sicilienne, vond plaats in februari 1901 in de Parijse concertreeks Concerts Lamoureux onder leiding van Camille Chevillard. Fauré was erbij en schreef later aan zijn vrouw dat hij er ongelukkig mee was: de dirigent had niets van het stuk begrepen. Uitvoering In Schönbergs Pelleas und Melisande wordt in de vertolking precies weerspiegelt wat de componist zelf heeft aangegeven: dat hij ieder (handelings)detail van het drama muzikaal merendeels heeft willen boekstaven. Dat betekent nogal wat voor alleen al de structuur en vandaar de ingevlochten leidmotieven die de toehoorder op het goede spoor moeten houden. Terecht dus dat Järvi aan dit 'kompas' het vereiste gewicht heeft gegeven, in een werk dat alle eigenschappen in zich verenigt van een een 'woordloze opera' in de vermomming van een symfonisch gedicht. Een stuk als dit goed aanvoelen is echt een chapiter op zich. Järvi maakt de architectuur ervan goed inzichtelijk, maar vermijdt daarbij terecht een voortdurend streven naar absolute helderheid. Wie de partituur op de voet volgt begrijpt terstond waarom: transparantie als hoogste gebod is zeker niet wat de componist doorlopend voor ogen heeft gestaan. Dit elfdelige symfonisch gedicht raakt juist aan de wereld van Strauss en Wagner, waarbij opwinding niet mag worden opgeofferd aan pure opwinding. Järvi cum suis naderen hier de uiterst klankrijk aangeklede uitvoering door Karajan en zijn Berliner Philharmoniker (DG, 1974). Er ontvouwt zich een grandioos geleide, evocatieve caleidoscoop waarin expressie en inlevingsvermogen een fenomenaal gedoseerd verbond zijn aangegaan en alles in zich heeft om ons zo ongeveer op de top van de Parnassus te doen belanden. Het is nogal wat: om het vuur langdurig brandend te houden, drama en lyriek hoogtij te laten vieren en het contrast mede vanuit fabuleus getrokken spanningsbogen naar grote hoogte te stuwen. In Fauré's suite Pelléas et Mélisande overheerst daarentegen het geraffineerde kleurenspel in een uiterst transparant gehouden orkestrale ambiance. Het staat garant voor een bijna bedwelmende schittering en overrompelende sfeertekening. Ook in dit werk voelen Järvi en het orkest de karakteristieken van het stuk vlekkeloos aan, is het narratief vervuld van exquise schoonheid en wordt er geen concessie gedaan aan de dramatische zeggingskracht. De geweldige opname doet de rest. De conclusie kan niet anders zijn dan dat dit een subliem album is dat niet alleen beide werken, maar ook dirigent en orkest optimaal recht doet. Geen idee eigenlijk waarom deze uitgave eerste nu verschijnt: de opnamen liggen al een decennium achter ons. index |
|