![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2011
|
||||||||
The Second Viennese SchoolSchönberg: Gurre-Lieder (1901-11) Berg: Lulu-Suite (1934) - Vioolconcert (1938) (slotdeel) Webern: Sechs Orchesterstücke op. 6 (1909/1928) - Uit Fünf Orchesterstücke op. 10: nr. 3-5 (1911/13) Brahms/Schönberg: Pianokwartet nr. 1 in g, op. 25 (georkestreerd door Schönberg in 1937) Karita Mattila, Phyllis Bryn-Julson en Arleen Augér (sopraan), Anne Sofie von Otter (mezzosopraan), Thomas Moser en Philip Langridge (tenor), Thomas Quasthoff (bariton), Franz Mazura (spreekstem), Gidon Kremer (viool), Rundfunkchor Berlin, MDR Rundfunkchor Leipzig, Ernst-Senff-Chor, Berliner Philharmoniker, City of Birmingham Symphony Chorus and Orchesta, Birmingham Contemporary Music Group, EMI Classics 4 57562 2 • 5.49 • (5 cd's) Live/studio-opnamen (1984/1987/1988/1993/1995/2001) Toen ik het cd-boekje van deze heruitgave bekeek moest ik eerst even slikken: wie komt er op het onzalige idee om van Weberns Fünf Orchesterstücke op. 10 de nummers 1 en 2 gewoon maar weg te laten, en - nog erger - van Bergs Vioolconcert alleen de laatste ruim tien minuten te presenteren? We moeten het dus met een verminkte versie van het 'Andenken eines Engels' doen. Maar nog afgezien daarvan is Berg alleen met zijn Lulu-Suite vertegenwoordigd, wat alles bijeen genomen een omissie van jewelste is. En dan komt daar nog bij dat in het boekje geen enkele gezongen tekst is opgenomen. Sorry EMI, maar dit kan echt niet. Het is hoogstens een uiterst schrale troost dat op de achterzijde van het doosje het Vioolconcert van Berg niet eens wordt vermeld, terwijl bij Weberns op. 10 wel degelijk keurig staat aangegeven dat alleen de delen 3 t/m 5 op de cd staan. Maar toch. Bovendien heeft de samenstelling van deze doos iets van een ratjetoe en ontbreekt helaas een groot aantal belangrijke of zelfs baanbrekende werken: Schönbergs Pelleas und Melisande en Verklärte Nacht, Bergs Drei Orchesterstücke op. 6, de drie delen uit de Lyrische Suite (uiteraard in de versie voor strijkorkest), Weberns Passacaglia op. 1, Fünf Sätze op 5, Sechs Orchesterstücke op. 6, Variationen für Orchester op 30, Im Sommerwind en natuurlijk de Symfonie op. 21. Wie de Karajan-set (DG) in huis heeft weet dus wat hij wat dat betreft sowieso moet missen. Herinnert u zich trouwens die Karajan-uitgave nog, die geheel was gewijd aan de drie belangrijkste componisten van de Tweede Weense School? Toen die gifgroene doos met daarin vier lp's naar ik meen in 1975 op de markt kwam was ik met stomheid geslagen. Naar mijn gevoel had Karajan na zijn uitstekende, eveneens voor DG vastgelegde Beethoven-cyclus langzamerhand de weg ingeslagen naar de 'cosmetisering van de klank', wat zoveel wilde zeggen dat een meer en meer gelikt orkestspel zich begon te manifesteren waar de scherpe kantjes danig vanaf waren geslepen. Het was allemaal heel mooi en misschien ook wel heel indrukwekkend, maar naarmate de Berlijners steeds meer bedreven raakten in het creëren van pure klankschoonheid raakten ze daardoor steeds verder verwijderd van de ware nucleus van de muziek. Maar dan was daar, als een geschenk dat zomaar uit de lucht kwam vallen, Karajans eminente visie op de Tweede Weense School. Nou, dat loog er niet om, ondanks de belabberde Engelse persingen die hevig kraakten, spetterden en hobbelden. Met superieure stemvoering en een ongekend gedifferentieerde klank werden Bergs Drei Orchesterstücke al na enige malen beluisteren een open boek en bleek Weberns kamermuzikale Symfonie op. 21 het ware schoolvoorbeeld van uiterste doorzichtigheid. We konden als bij een röntgenopname niet alleen dwars door de muziek kijken maar ook de structurele aspecten ervan ineens veel beter begrijpen, Pierre Boulez ten spijt. Voor de opname van Schönbergs Variaties op. 31 had Karajan voor iedere variatie zelfs geopteerd voor andere orkestopstelling, alleen maar om iedere variatie daardoor zo transparant en zo duidelijk mogelijk te presenteren. Karajans analytische en volbloedige aanpak was voor mij een soort hogeschool van de interpretatiekunst, die ook vandaag nog steeds zijn waarde heeft behouden. Dat Rattle in de orkestwerken voor een wat koelere aanpak kiest dan Karajan kan ik prima onderschrijven, al pakt dat niet in alle stukken goed uit. Zo komt in het tweede deel van de Lulu-Suite de nachtmerrie in het Ostinato minder geprononceerd en overweldigend uit de luidsprekers, terwijl het slot met het zeer fraaie aandeel van de sopraan Arleen Augér me te gelikt is. In tegenstelling tot Karajan met de Berlijners trekken Rattle en zijn orkest uit Birmingham in het vierde deel, Moderato, in de variaties minder scherpe lijnen in de tussenstemmen. Bij Rattle wordt het algauw wat groezeliger. Het Berlijnse orkest was in dit uiterst lastige repertoire toen zeker een klasse apart. Engelse recensenten deden wel hun uiterste best om het Birmingham Symphony in dezelfde klasse in te delen als de Berlijners, maar dat kwam omdat het chauvinisme het won van realistisch inzicht. De uitvoering van Erwartung is 'top of the bill' dankzij de de magnifieke, bij vlagen zelfs bijna instrumentale vocalistiek van Phyllis Bryn-Julson en het ronduit schitterend spelende orkest. Haar vocale kleuren mengen zich uiterst gedifferentieerd maar toch naadloos met die van het zich als een kameleon door deze muziek bewegende CSBO. Dit is echt een van de beste, meest verbeeldingsvolle uitvoeringen van dit expressionistische werk. Ik herinner mij nog een verbijsterende uitvoering ergens in de jaren zeventig door het Concertgebouworkest onder Bernard Haitink in de fameuze radioserie Concerten op de Zondagmiddag. Jammer dat die opname nooit is uitgebracht, maar niet getreurd want Rattle en de zijnen komen ook een heel eind. Niet minder indrukwekkend is A Survivor of Warsaw voor spreekstem, mannenkoor en orkest (in het cd-boekje staat het verkeerde opusnummer vermeld: 16 in plaats van 46, terwijl ook het compositiejaar niet klopt: niet 1909, maar 1947, twee jaar na het einde van de Holocaust), met daarin de glasheldere, gelukkig niet geaffecteerde stem van Franz Mazura, die ook zonder gedrukte tekst goed te verstaan is. Schönbergs bekende bewerking van Brahms' Eerste pianokwartet krijgt van Rattle een ware modelvertolking. Meer valt er eigenlijk niet over te zeggen: heel goed verzorgd orkestspel van het CBSO die de bronzen klankkleuren van het orkestrale Brahms-idioom optimaal tot hun recht laten komen. De ritmisch messcherpe articulatie en het perfect getimede rubato in het slotrondo 'alla zingarese' is een regelrecht feest. Het flitsende Presto zet de kroon op dit meesterwerk. De warme opname (The Maltings, Snape, Suffolk) doet de rest. De zegepalm van deze uitgave gaat evenwel naar de in alle opzichten overweldigende uitvoering van Schönbergs laatromantische, monumentale en menigmaal zelfs verzengende Gurre-Lieder. Rattle herkent in deze partituur duidelijk het kamermuzikale karakter en handelt daar ook naar. Zijn aanpak is bovendien van begin tot eind uitgesproken magnetiserend en daarin trekt hij het gehele reuzenensemble mee. Mogelijk heeft meegespeeld dat het een live-opname betreft, die tussen 18 en 20 september 2001 in de Berlijnse Philharmonie werd gemaakt, met aansluitend het noodzakelijke 'patchwork' in de studio. Dat was ongeveer een week na de aanslag op 11 september op het World Trade Center in New York en het Pentagon in Washington. Een van de vele ad hoc maatregelen die toen werden genomen was het stilleggen van het commerciële vliegverkeer naar en van de VS, waardoor honderdduizenden reizigers, waaronder uiteraard ook musici, wereldwijd strandden. Andrea Gruber, die in de Rattle-uitvoering de rol van Taube zou zingen, moest om die reden verstek laten gaan. Zij werd vervangen door Elizabeth Whitehouse, maar EMI had toen al besloten om voor de cd-release Karita Mattila in te huren. Er deed zich dus de merkwaardige situatie voor dat Whitehouse wel en Mattila niet in de Philharmonie zong. De Finse sopraan werd later, als onderdeel van het 'patch work', door de EMI-technici gewoon 'ingedubd' in de Berlijnse opname. Gezegd moet worden dat ze dat buitengewoon ingenieus hebben gedaan, want zelfs met een elektrostatische hoofdtelefoon is er geen enkele 'glitch' die deze 'kunstgreep' (want dat is het, letterlijk) verraadt. Rattle is in dit imposante werk uiteindelijk toch de grote magiër die met zijn magistrale directie deze zo kleurrijke maar uiterst lastige partituur onnavolgbaar tot leven wist te wekken, daarbij geholpen door een solistenteam zonder ook maar een zwakke plek, drie al even magistraal zingende koren en de Berliner Philharmoniker die - hoe is het mogelijk - zichzelf nog overtreft. Tot het laatst houden hij en zijn groots presterende ensemble de spanning erin. En alsof dat niet genoeg is kunnen we bijna twee uur lang genieten van de diep sonore maar bijna volmaakt doorzichtige opname van regelrechte demonstratiekwaliteit. Ondanks enige bedenkingen aan het begin van dit verhaal toch eind goed al goed, want deze doos heeft per slot van rekening wel érg veel te bieden. Dat de teksten ontbreken blijf ik desondanks een omissie van formaat vinden, maar misschien zijn er - dankzij het internet - wegen om er toch aan te komen. index | ||||||||