CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juni 2023

 

Schnittke: Twaalf boetepsalmen voor koor a capella (klik hier)

Cappella Amsterdam o.l.v. Daniel Reuss Pentatone PTC 5187028 • 41' •
Opname: sept. 2022, Pieterskerk, Utrecht

   

Alfred Schnittke (1934-1998) hoorde naar zijn zeggen bij niemand en hij voelde zich nergens thuis. Voor de helft joods sprak hij geen Jiddisch, maar het halfbakken Duits van de Wolga-Duitsers, de Volksduitsers die nabij de Russische Wolga woonden. Daar was Schnittke op 24 november 1934 geboren, in de hoofdstad Engels. Aan het einde van de achttiende eeuw had tsarina Catharina de Grote het gebied opengesteld voor Duitse boeren om de weerbarstige grond daar te ontginnen. Ze  brachten hun vrouwen, kinderen, huisraad en cultuur mee en begonnen daar een volkomen van de Russen gescheiden gemeenschap, die in 1924 leidde tot de Wolga-Duitse Republiek. Maar Stalins machtige hand reikte ver, en ook dit gebied werd later niet ontzien. De dictator hield er hevig huis en liet hele bevolkingsgroepen naar elders deporteren, in kampen opsluiten, vermoorden of uithongeren. Door de enorme volksverhuizing werd met de verdrijving van de inwoners de betekenis van de Republiek gemarginaliseerd. Latere pogingen om de Republiek nieuw leven in te blazen liepen op niets uit. Pas na de Duitse hereniging in 1990 kreeg iedere Rus die kon aantonen van Duitse herkomst te zijn de mogelijkheid om naar Duitsland te emigreren. Dat leek mooier dan het was want vele van hen slaagden er niet in daar te integreren. Ze trokken in arren moede weer weg en vestigden zich in en rond Kaliningrad. Schnittke had hiermee vergeleken tamelijk veel geluk, want hij bracht het merendeel van zijn kinderjaren in Wenen door. Zijn vader werkte daar voor een Duitstalige krant van het sovjetleger.
Schnittke koos in 1989 Hamburg als zijn nieuwe woonplaats, waar hij tot zijn dood in 1998 zou leven en werken. Maar hij had net zo goed een ander land of een andere stad kunnen kiezen, want voor hem stond vast dat waarheen hij ook zou emigreren, daarmee niets zou veranderen aan zijn gevoel geen echt thuis te hebben. Schnittke was en bleef ontheemd.

 
 

Alffed Schnittke (1934-1998)

Eclecticus
Schnittkes ontwikkeling als componist verliep nogal voorspelbaar lineair. Hij begon met het componeren in het romantische idioom om dan via het neoclassicisme tot de serialiteit door te dringen. Dat leverde op zich geen eigen stijl op, maar ontsloot wel het pad naar het polystilisme (de term had hij zelf bedacht) dat hem uiteindelijk beroemd zou maken. Die enorme smeltkroes van stijlen was niet nieuw en zelfs sterk verwant aan de muziek van Charles Ives, Bernd Alois Zimmermann en Luciano Berio, maar binnen dat concept voegde Schnittke er op geheel eigen, unieke wijze de collage en de parodie aan toe om het geheel dan naar absoluut nieuwe hoogten te voeren. Jawel, wie de klok even terugzette, besefte dat Bach een ware meester van de parodie was, Mahler een meester van zowel de parodie als de collage, maar het was toch Schnittke die in zijn oeuvre met een ongekende keur aan historisch gegroeide stijlkenmerken ongekende - en vaak zelfs groteske - reuzenstappen wist te maken, waardoor binnen het model van de gecontroleerde chaos nieuwe klank- en citaatformules ontstonden. In steeds wisselende vormen, soms complementair of als substituut, fungeerden die citaten vaak als indringers die maar een doel kenden: opperste verwarring zaaien. Het leek een lange weg, van de 'Nulde' symfonie uit 1957 - die nog sterk wordt beïnvloed door Sjostakovitsj, Schnittkes grote voorbeeld, maar die desondanks bijna bezwijkt onder de citaten uit het werk van Tsjaikovski, Chopin, Haydn, Grieg en zelfs walskoning Johann Strauss II - naar de Eerste symfonie uit 1972, waarin het polystilisme moedig en verrassend doorbreekt. Het is nog steeds een van de meest toonaangevende symfonieën van de twintigste eeuw, met zijn ronduit revolutionaire receptuur, zijn imposante verbeeldingskracht en de buitengewoon indrukwekkende collagetechniek die stijlen en vormen zo met elkaar verbindt dat uit de meest weerbarstige paradoxen toch een volkomen hecht organisch continuüm wordt gesmeed; en dat op zichzelf beschouwd bovendien volkomen nieuw is. Daarvan kan niemand zeggen dat Schnittke een epigonist was. Of een postmodernist die er vooral op uit was om nogal gemakzuchtige manier de schatkist van de muziekgeschiedenis te plunderen
Het eclectische aspect van zijn componeren kwam hem evenwel toch op veel kritiek te staan. Het kan niet worden ontkend dat er enerzijds sprake is van een zekere mate van goedkoop affect en anderzijds een in muzikaal opzicht niet relevant uiterlijk vertoon. Soms lijken de 'ingebouwde' jazzimprovisaties er aan de haren bijgesleept en wekt het de lachlust op als de dirigent wordt 'gesommeerd' om nog lopende de uitvoering het podium te verlaten (in zekere zin vergelijkbaar met Haydns Abschied-symfonie, maar met dat verschil dat bij Schnittke het orkest aan het slot nog in volle gang is...)

Naar een nieuwe horizon
Het was niet toevallig dat Schnittke zich in 1974 diepgaand bezighield met allerlei spirituele en religieuze stromingen. Werkend aan zijn Requiem verdiepte hij zich in die tijd diepgaand in de geestelijke en traditionele mores van zowel de rooms-katholieke als de Russisch-orthodoxe kerk. Hoewel sinds 1982 praktiserend katholiek, verloochende hij zijn afkomst echter niet: "Ik respecteer de Orthdoxe Kerk meer dan de Katholieke," zei hij eens. Zes jaar later ontstonden in Hamburg de Boetepsalmen voor gemengd koor a capella op dichtteksten uit anonieme kloosterbronnen voor de traditionele vastentijd. Ze maakten deel uit van een in 1986 in Moskou gepubliceerde bloemlezing van oude Russische zestiende-eeuwse teksten.
Schnittke had zich al eerder in religieuze compositorische dreven begeven, zoals in het 'Concert voor Koor' dat hij een jaar eerder had geschreven, geïnspireerd door teksten uit het Boek der Klaagzangen van de Armeense mysticus Gregori van Narek (951-1003). De rechtstreekse aanleiding vormde het millennium van de kerstening in Rusland (die was begonnen met de doop van de grootvorst Vladimir in het toen Russische Kiev).

De kern van de twaalf boetepsalmen huist in het zesde vers (hier uitgevoerd op basis van het manuscript en niet van de gedrukte partituur), de erfzonde waarin het christendom zijn wortels heeft, in de tekst gesymboliseerd door het verhaal van de lafhartige moord op de twee zoons van Vladimir: Boris en Gleb (beiden werden later gecanoniseerd als martelaren, een begrip waarmee we tegenwoordig helaas vanuit een geheel andere hoek herhaaldelijk worden geconfronteerd). De algehele teneur van deze in muziek gegoten psalmen spreekt voor zich: het draait om de klassieke vorm van boetedoening met bidden, vasten of onthouding als de belangrijkste uitingen daarvan, zij het in dit geval in een pure, wonderschone koorklank gevangen.
Schnittke koos voor een bijna kale toonzetting, ontdaan van iedere opsmuk, met de meeste aandacht gericht op het woord, zoals blijkt uit de feilloze verdeling over de lettergrepen in declamatorische stijl. Intervallen van een halve of hele toon en een fijnmazige canontechniek zorgen voor een milde maar diepgelaagde gloed, slechts incidenteel onderbroken door een stevig aangezet orgelpunt of opstandige dissonanten. Aan het einde van het vers, als de biddende stemmen het klaaggezang loslaten en zich rechtstreeks tot God richten, maakt de aardse horizon plaats voor de hemelse, alsof we getuige zijn van een magische transfiguratie, van bovenzinnelijke verheerlijking.

Goede wijn behoeft geen krans, en dat geldt zeker voor het door Daniel Reuss al sinds 1990 geleide Cappella Amsterdam, dat samen met het Nederlands Kamerkoor in ons land de hoeksteen vormt van professionele koorzang. Er moet lang zijn gestudeerd op de Russische uitspraak (veelal met hulp van een of meerdere deskundigen op dit gebied, met nadruk op het fonetische aspect van de taal, op uitspraak en dictie), maar het resultaat is ernaar. De melodielijnen ontwikkelen zich vol verbeelding en expressie, de klankschoonheid is exemplarisch en van de gehele uitvoering straalt het engagement af. Ik memoreerde het al eens eerder: in het negende vers, waarin wordt teruggekeken op het leven als monnik, zingen de vrouwenstemmen bij 'wijn en andere dranken hebben zij altijd gedronken' letterlijk uit de maat.

Jammer dat het na veertig minuten al voorbij is. Er was zeker nog voldoende ruimte geweest voor bijvoorbeeld de drie Hymnen voor achtstemmig gemengd koor a capella. Wat uiteraard niet wegneemt dat dit album daardoor ook maar een seconde aan waarde inboet.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links