![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2007 |
||
Saint-Saëns: Pianoconcert nr. 2 in g, op. 22 - nr. 5 in F, op. 103 (Egyptisch). Franck: Variations symphoniques. Jean-Yves Thibaudet (piano), Orchestre de la Suisse Romande o.l.v. Charles Dutoit. Decca 475 8764 • 67' •
Van de op deze cd verzamelde drie concerten is het Vijfde pianoconcert van Saint-Saëns relatief het minst en het Tweede het meest bekend. Francks Variations symphoniques hangen er ergens tussenin, en - toeval of niet - zo is het hier ook geprogrammeerd. De reislustige Saint-Saëns (hij reisde door Midden- en Zuid-Amerika, bijna geheel Europa, Noord-Afrika, het Midden-Oosten, Ceylon en deels ook nog het Verre-Oosten) schreef zijn Vijfde pianoconcert in Caïro in 1896, waaraan het wel zijn bijnaam te danken zal hebben: 'Egyptische'. Terecht of niet, de enige herinnering aan Egypte geldt het hoofdthema van het andante, waarvan de melodie door de componist op het manchet van zijn overhemd genoteerd zou hebben, toen hij een reisje op de Nijl maakte. Belangrijker is echter dat de bonte stoet melodische invallen alles te maken lijkt te hebben met de muzikale globalisering zoals deze Franse componist (1835-1921) die blijkbaar in het hart had gesloten. We krijgen een keur van exotische motieven voorgeschoteld die even goed in de Indonesische archipel als in het Spaanse Andalusië hun oorsprong kunnen vinden. Misschien hebben zelfs Ravel, Messiaen, Varèse en Milhaud er vele jaren later nog wel inspiratie uit geput! Het Vijfde pianoconcert was in ieder geval het eerste in zijn soort dat bol staat van vreemde invloeden uit soms heel verre landen. Voor elk wat wils, zou je kunnen zeggen. Maar je moet wel willen, als solist welteverstaan, want Saint-Saëns was in deze caleidoscopische muziek bepaald niet karig met virtuoze hoogstandjes, die, gepresenteerd in een live-concert, nogal eens tot een modderige klankenbrei leiden. Vooral de finale is berucht om de talloze voetangels en klemmen die voor de pianist als het ware voor het oprapen liggen. Wie ze niet met vaste hand weet te grijpen gaat onherroepelijk de mist in met de articulatie. Wat dit concert ontbreekt is een hechte thematische structuur, wat met al die motieven en motiefjes die over elkaar heen buitelen niet verwonderlijk is. De sonatevorm is in dit geval ook niet de reddende engel. Saint-Saëns rijkelijk ontwikkelde fantasie is daarentegen misschien nergens zo groot geweest als in uitgerekend dit 'Egyptische' pianoconcert. Dat geldt niet alleen voor de melodieuze en harmonische vondsten (het wemelt ervan!), maar zeker ook voor de kleurrijke orkestratie, waarmee de componist en passant ook nog zijn grote voorstellingsvermogen bewijst. Wie meent dat dit opus onmiddellijk aanspreekt heeft het waarschijnlijk mis. Eerst door het labyrint, dan de lanen en paden verkennen, alvorens dit schitterende landschap zich in zijn bijzondere schoonheid ontvouwt. Dus... het is zeker de moeite waard! Het Tweede pianoconcert spreekt direct aan, wat alles te maken heeft met de kortgehouden thema's die de luisteraar bovendien al even direct in de ban slaan. Het korte thema is trouwens ook het ideale zelfrijzend bakmiddel voor de symfonische taart, al bewees Anton Bruckner met zijn soms extreem lange thema's - het beginthema van de Zevende! - weer uitgerekend het tegendeel. Virtuositeit is ook in dit concert niet ver te zoeken, wat zeker te maken zal hebben met Saint-Saëns' stelling dat hij het technisch raffinement een warm hart toedroeg omdat het een ontsnapping biedt aan het gewone, het alledaagse, het nuchtere. Hij vond dat het overwinnen van de technische problemen op zich al een vorm van schoonheid inhield. Saint-Saëns en Liszt moeten het alleen al op dit punt toch goed met elkaar hebben kunnen vinden! Francks Symfonische variaties (hij schreef het werkje toen hij pas 13 was, maar die zo typische intervallen à la Franck zijn er wel degelijk al!) worden in het concertbedrijf bepaald niet als troetelkind behandeld. Dit stuk is een halfwees gebleven, qua omvang te klein van postuur (het duurt slechts zo'n vijftien minuten, even lang als een uit de kluiten gewassen ouverture) om er een dure solist voor in te huren, maar inhoudelijk toch weer te complex om het 'er even bij te doen', in samenhang met bijvoorbeeld een pianoconcert. Best jammer, want dit mini-pianoconcert verdient véél beter. Briljant geschreven, met een coda die piano en orkest in vuur en vlam zet, verdient het een waardiger plaats in de concertprogramma's. Ik waag me maar niet aan de steeds weer oplaaiende discussie over Franse musici die toch maar het beste het Franse repertoire recht kunnen doen. Ik stel slechts nuchter vast dat een van de beste dirigenten voor dat Franse repertoire onze eigen Bernard Haitink is, die zowel met het niet-Franse Boston Symphony Orchestra als met 'ons' Koninklijk Concertgebouworkest een pleitbezorger par excellence is voor de muziek van o.a. Ravel en Debussy. Jean-Yves Thibaudet is een volbloed Fransman (1961, Lyon), Charles Dutoit is het 'bijna' (1936, Lausanne, in Frans Zwitserland), evenals het orkest, dat ook in dat gebied zijn wortels heeft. Mijn twee enige referenties zijn de partituren en de opname van pianist Aldo Ciccolini en het door Serge Baudo geleide Orchestre de Paris (de complete set uit 1970 op EMI). Frans dus wat de klok slaat, wat zelfs voor de in Napels geboren Ciccolini (1925) geldt. Hij is in het Franse muziekleven immers kind aan huis. Enige jaren na de oorlog werd Frankrijk zijn definitieve pleisterplaats. Na zijn naturalisatie in 1969 mocht hij zich zelfs een heuse Fransman noemen. Ciccolini staat bekend als een der beste vertolkers van het Franse repertoire. Serge Baudo is 'gewoon' een Fransman, zoals de meeste leden van het Orchestre de Paris dat zijn. Toch wel een Franse aangelegenheid dus. Muziek is geen statistiek, maar toch maar even de timing van de verschillende delen van de beide pianoconcerten, met achtereenvolgens Ciccolini en Thibaudet. Eerst dan nr. 2: andante sostenuto 12.07/11.15; allegro scherzando 5.43/5.39; presto 6.23/6.28. Dan nr. 5: allegro animato 11.03/10.01; andante-allegretto tranquillo-andante 11.00/11.20; molto allegro 5.56/5.49. Gecorrigeerd voor de pauzes betekent het dat er bij Thibaudet/Dutoit slechts twee uitschieters zijn: het bijna een minuut kortere andante sostenuto in nr. 2 en het bijna een halve minuut langere andante in nr. 5. De belangrijkste kanttekening daarbij is evenwel dat de beide opvattingen op dit punt uitstekend verdedigbaar zijn. Demografisch of demagogisch, ik geloof er niet in, hoewel het duo Thibaudet-Dutoit in dit repertoire toch wel bijzonder sterke troeven uitspeelt. Thibaudet is er echt goed voor gaan zitten en verbindt zijn oogverblindende virtuositeit met een al even optimaal cantabile. Hij trekt heldere lijnen, speelt letterlijk met allerhande kleuren (en dus ook met de pedalen!) en biedt zijn toehoorders aldus een rijk en gevarieerd palet aan. Dutoit is niet de conventioneel 'sympathieke' begeleider (dat is zo'n recensentenuitdrukking die alleen maar aangeeft dat er een grondige 'Kapellmeister' aan het werk is, die op zijn fantasie althans niet hoeft te worden afgerekend), maar een dirigent die op het gebied van orkestrale kleurwerking de meesterhand verraadt (wat hij trouwens als chef-dirigent van het symfonieorkest van Montréal ook uitbundig heeft bewezen). Kortom, hier zijn twee muzikale schilders aan het werk die deze ingenieuze partituren in ware schilderstukken vol kleur en charme omzetten. Het orkest wordt eerder droog dan warm afgebeeld, maar wel goed gedetailleerd, een typisch akoestische eigenschap van de opnameruimte, Victoria Hall in Genève, waarin de Nederlandse orgelbouwer Van den Heuvel trouwens een gewéldig orgel heeft gebouwd (klik hier). Voor de vleugelklank lijkt het in ieder geval een bijkans ideale ruimte te zijn, hetgeen ook uit deze registratie blijkt: Thibaudets verbeeldingsvolle pianistiek komt ongesluierd uit de luidsprekers.. index | ||