CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2023 |
Er is zeker discografisch nog voldoende ruimte voor deze beide vioolsonates van respectievelijk Richard Strauss en Otto Respighi, al zijn dit niet de beste uitvoeringen in het genre, Het recital wordt geopend met Richard Strauss' (1864-1949) rapsodische sonate, het laatste kamermuziekwerk van de toen 23-jarige componist. Het paart een brilliante schrijfwijze aan laat-romantische uitbundigheid en dat wordt door dit duo niet op de meest overrompelende manier gepresenteerd. De Vioolsonate van Ottorino Respighi (1879-1936), vooral bekend geworden door zijn uiterst kleurrijk georkestreerde klankschilderingen van Romeinse fontijnen, bomen en feesten betekent een terugkeer naar het verleden, in een stilistische mengelmoes die reikt van de Duits-romantische (Brahms) tot de Frans-romantische school (Franck), met daarin kunstzinnig geweven barok-elementen (het slotdeel in de vorm van een passacaglia). Een minpunt van deze opname is de nogal ongelukkige balans tussen piano en viool, want die leunt teveel naar de piano door. Puur muzikaal speelt de pianiste haar beste partij, waar de violiste enigszins bij achterblijft als het op het muzikanteske karakter aankomt, zij het meer in de sonate van Strauss dan in die van Respighi. De indruk die daarbij dan ontstaat is dat de aandacht zich teveel richt op de techniek (beide sonates zijn ook in dit opzicht zeer veeleisend, daar niet van). Wel slaagden beide instrumentalisten erin om overtuigende spanningsbogen te trekken en voor de toehoorder een veelkleurig parcours uit te stippelen (ook in hun kamermuziek dachten deze componisten bij vlagen orkestraal). De opname is niet bijzonder: meer helderheid in de middenregisters (bij de piano links en rechts van de centrale C) en een minder massief klankbeeld waren welkom geweest. Met een speelduur van net nog geen 55 minuten zou bijvoorbeeld de Vioolsonate van Nino Rota (1911-1979) niet hebben misstaan. Bovendien had deze er als programmakeuze uitstekend bij gepast. index |
|