![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2015
|
Het lijkt eerder regel dan uitzondering te zijn: muzikale ouders brengen muzikale kinderen voort. Zoon Ferdinand Rebay (1880-1953) kreeg de muziek van zijn gelijknamige vader (1851-1914), Weens componist, zanger en muziekuitgever, als het ware met de paplepel ingegoten. Nauwelijks tien was zoonlief al als koorlid verbonden aan de Zisterzienserabtei Stift Heiligenkreuz onder de rook van Wenen (u komt er langs als u door het buitengewoon pittoreske Helenental, deel van het Wiener Wald, naar Baden rijdt, waar Beethoven zo intensief aan zijn Negende symfonie heeft gewerkt). Een intensieve muziekstudie bracht hem tot de positie van soloalt. Op zijn eenentwintigste maakte hij zijn opwachting in de prestigieuze pianoklas van Joseph Hoffmann aan het Weense conservatorium. Er volgden bovendien compositielessen bij onder meer Robert Fuchs. Hij moet een snelle leerling zijn geweest, want nauwelijks drie jaar later studeerde hij af met het omvangrijke orkestwerk 'Erlkönig'. Maar hij was niet alleen snel, doch ook hoog gewaardeerd: het werk van Rebay viel regelmatig in de prijzen (waaronder de Weense Brahmsprijs en de zilveren medaille van de Gesellschaft der Musikfreunde), men zag in hem duidelijk een componist die wel het een en ander te vertellen had. Geen unicum: in zijn tijd op handen gedragen en daarna snel aan de vergetelheid ten prooi (het omgekeerde is overigens evenmin een unicum). Zijn voorliefde voor koorzang is Rebay een leven lang bijgebleven. Al kort na zijn studie in Wenen leidde hij meerdere koren, later ook de Weense Schubertbund, Hij voorzag zich deels in zijn levensonderhoud door les te geven in compositietheorie en piano, en door het maken van pianouittreksels van orkestwerken en opera's voor de grote uitgevershuizen Breitkopf & Härtel, Universal Edition en Schott & Söhne. De Anschluss in 1938 zette hem op een dood spoor. Eerst in 1945 kon hij het lesgeven weer oppakken, maar dat duurde niet langer dan een jaar. Na zijn afscheid van de Musikakademie in 1946 volgde een uiterst moeizame periode die werd gekenmerkt door armoede en veronachtzaming. Hij stierf op 6 november 1953 in Wenen. Een deel van zijn muzikale nalatenschap kreeg een plaatsje op de plek waar het allemaal was begonnen: de muziekbibliotheek van het stift in Heiligenkreuz. De op deze nieuwe cd samengebrachte drie sonates, waarvan twee voor viool en gitaar en een voor altviool en gitaar, zijn volgens het cd-boekje 'drie juwelen van het gitaarrepertoire'. De veelbelovende kwaliteit van deze sonates schept ook verwachtingen ten aanzien van de overige maar liefst meer dan vierhonderd(!) stukken voor gitaar, zowel met als zonder begeleiding. of met de gitaar als belangrijk onderdeel van een groter geheel (bijvoorbeeld koorwerken). Allemaal werken die met stof, zij het dan niet van eeuwen, is bedekt en die langzamerhand aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Alleen al wat dit betreft kan het gitaarrepertoire nog aanzienlijk worden uitgebreid, wat zowel voor de gitaristen als voor de toehoorders een zeer welkome aanwinst is. Het is en blijft verbazingwekkend hoezeer universiteits- en andere bibliotheken steevast tekortschieten in het überhaupt vinden van belangrijk muzikaal materiaal, of het nu schetsen, manuscripten, eerste drukken, orkestpartijen, brieven of andere documenten betreft. Of men zoekt gewoon niet goed door, of men weet niet eens wat men bezit. Wat valt er van de stilistische kenmerken van deze muziek te zeggen? De oorspronkelijkheid ervan valt samen met een mixture van de typische Weens klassieke en vroegromantische stijl, met de duidelijke kenmerken van met name Brahms (die als Duitser zich in Wenen uiteindelijk sterk ontwikkelde) en Schubert. Het zijn de stijlkenmerken waaraan hij zeker in deze drie sonates onverkort heeft vastgehouden, zelfs in zijn late werken. Zo ontstonden de Sonates in e en c in 1942, en de Sonate in d waarschijnlijk ook in die periode. Geredeneerd vanuit de creatieve progressie is het beeld duidelijk: Rebay was zeker geen nieuwlichter, de afstand tussen hem en bijvoorbeeld de Tweede Weense School is het spreekwoordelijke lichtjaar. Rebay behoorde als componist evenmin tot de Weense toplaag: hij schreef zijn stukken aan de periferie, maar wel geïnspireerd en met groot vakmanschap. Het is een combinatie die altijd goede muziek oplevert. Dankzij deze drie Spaanse pleitbezorgers - ze spelen meer dan voortreffelijk en zetten zich duidelijk met hart en ziel in voor deze muziek - is het bovendien voortdurend genieten geblazen, nog versterkt door de opname die ik wel als een juweeltje wil klasseren. Goed dat deze muziek er is! index |
|