![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2010
|
||||||||||||||
Raphael: Vioolconcert nr. 2 op. 87 (1959) - Sonate voor viool solo in E, op. 46 nr. 2 (1940) - Duo voor twee violen in g, op. 47 nr. 2 (1940) - Duo voor viool en altviool in c, op. 47 nr. 2 (1940) - Duo voor viool en klarinet in Es, op. 47 nr. 6 (1941) - Vioolsonate in E, op. 12 nr. 1 (1925) - in C, op. 43 (1936) - Vioolsonatina in b, op. 52 (1944) - Jabonah voor viool en piano op. 66a (balletsuite naar Mongoolse melodieën) (1951) - Sonate voor viool en orgel in e, op. 36 (1933). Christine Raphael (viool), Max Rostal (viool en altviool), Ulf Rodenhäuser (klarinet)l Rainer Gepp en Ernst Gröschl (piano), Wolfgang Stockmeier (orgel), Nordwestdeutsche Philharmonie o.l.v. Jorge Rotter. CPO 777 564-2 • 2.27' • (2 cd's) www.guenter-raphael.de / www.econa.nl Het is een goede zaak dat diverse labels al jarenlang nieuw of vergeten repertoire onder de belangstelling brengen en daarin veel tijd en moeite willen investeren. Zo ook CPO dat daarmee reeds veel eer heeft ingelegd en met deze box de werken voor viool van de Duitse componist Günter Raphael (1903-1960) weer eens onder de aandacht brengt. Raphael was niet alleen een begenadigde componist en pianist, maar ook een van de tallozen die in de kracht van hun leven te maken kregen met de barbarij en de rassenwaan van het nationaal-socialisme. Hoewel de muziek van Raphael door de nazi's nog net niet tot 'entartete Kunst' werd verklaard ( mogelijk dankzij het typisch Duitse karakter ervan), was de joodse afkomst van zijn vader reden genoeg om hem in ieder geval als 'ongewenst persoon' te brandmerken. Dat kwam dan in die tijd, kort samengevat, neer op overleven: vooral niet opvallen en financieel het hoofd boven water houden. Al vrij spoedig na de invoering van de Neurenbergse rassenwetten moest hij zijn baan als docent aan het conservatorium in Leipzig opgeven en legde hij zich noodgedwongen toe op het geven van privélessen in Meiningen, waar hij met zijn vrouw, de pianiste Pauline Jesse, een bescheiden woning had betrokken. Helemaal afhankelijk van de lesinkomsten was het echtpaar niet, want Pauline verdiende een bescheiden inkomen als lerares. Publieke optredens waren weliswaar aan allerlei nieuwe regels gebonden, maar wonderlijk genoeg kreeg Raphael het soms toch voor elkaar om ondanks zijn joodse stempel een aantal van zijn composities in het openbaar uit te voeren. Een lang leven was dit echter niet beschoren, want naarmate de tijd vorderde werd dit alsmaar moeilijker. Toen een van de notabelen uit Meiningen, Ernst von Sachsen-Meiningen, de euvele moed had om de 'Marmorsaal' van het plaatselijke kasteel voor muziekuitvoeringen aan Raphael ter beschikking te stellen kwamen niet alleen de lokale autoriteiten, maar zelfs de Berlijnse bureaucratie in het geweer om dat te voorkomen. De president van de Reichsmusikkammer, Peter Raabe, zei het in 1937 zo: "Sie sind nun einmal Halbjude und es ist im Dritten Reich nicht erwünscht, dass von einem solchen 'gesellschaftliche Ereignisse' organisiert werden." Een halfjood die concerten wilde organiseren? Daar kon onder de vlag van het nieuwe Duitsland geen sprake van zijn, zo luidde de boodschap van Raabe.
Uit de bewaard gebleven correspondentie blijkt duidelijk de strijd die Raphael tot in het kleinste detail met zijn kwelgeesten heeft gevoerd. Zelfs de tuberculose waarmee hij worstelde kon hem daarom niet afremmen. Het was een strijd met een altijd onzekere uitkomst, die zich bovendien afspeelde in een voortdurend verslechterend menselijk en cultureel klimaat. Ten slotte ontkwam ook hij niet aan het door de machthebbers ingestelde 'Berufs- und Aufführungsverbot', wat voor hem op neer kwam dat hij vanaf februari 1939 volslagen werkloos was. Nadat zijn emigratieverzoeken voortdurend waren afgewezen bleef hem niets anders over dan met angst en beven af te wachten of hij niet zou worden gedeporteerd, een situatie die was ontstaan als gevolg van de besluiten die waren genomen tijdens de beruchte Wannsee-conferentie. Het was in die periode dat de tuberculose opnieuw de kop opstak, maar ditmaal in een ernstiger vorm. Zelfs dusdanig ernstig dat Raphael gedurende lange tijd in een sanatorium moest worden verpleegd. Het 'geluk' was evenwel enigszins aan zijn kant, want goedwillende artsen wisten meerdere malen te verhinderen dat hij vanuit het sanatorium alsnog op transport werd gesteld, iets wat vele joden is overkomen; en zeker niet alleen in Duitsland.. In 1944 was er een een etterige pleuritis die met de beperkte middelen en inzichten van de sanatoriumartsen niet onder controle kon worden gebracht en inmiddels levensbedreigende vormen had aangenomen. De doortastende en niet onbemiddelde schoonvader van Kurt Hessenberg, een vriend en leerling van Raphael, prof. Franz Volhard, liet Raphael opnemen in Bad Nauheim in de deelstaat Hessen. Een snelle operatie redde hem daar niet alleen het leven, maar verhinderde ook nog 'en passant' dat hij alsnog ten prooi viel aan de meedogenloze deportatiemachine van de nazi's. Dat Raphael ondanks al deze kommervolle omstandigheden en de voortdurend spanningen die ze veroorzaakten toch volop bleef componeren mag een raadsel heten. De naoorlogse jaren bracht Raphael met vrouw en hun beide dochters in Laubach door in Oberhessen. Het viel niet mee om financieel weer wat vaste grond onder de voeten te krijgen want zowel zijn naam als zijn werk waren als het ware uitgestuft. Hij moest eerst aan de slag om zijn reputatie als Duitse componist en pianist opnieuw te vestigen, wat hij na de nodige inspanningen voor elkaar kreeg. Er viel na verloop van tijd zelfs een positieve trend waar te nemen en waren er zelfs dirigenten, zangers en andere solisten van naam die zijn composities op hun programma zetten, waaronder Hans Schmidt-Isserstedt, Wolfgang Sawallisch, Sergiu Celibidache, Leopold Stokowski, Carl Schuricht, Michael Gielen, Dietrich Fischer-Dieskau, Fritz Wunderlich, Wolfgang Marschner, Max Rostal, Paul Doktor en Georg Schmidt. Raphael en zijn vrouw traden op als klavierduo in binnen- en buitenland, terwijl hij bovendien meewerkte aan een groot aantal radio-uitzendingen in Europa. Als componist en als pianist leek hij dan eindelijk de lang verwachte waardering te krijgen. Daar kwam nog bij dat het bestuur van het conservatorium in Leipzig hem een leerstoel aanbood, die hij evenwel beleefd maar beslist weigerde. Hij wilde zich niet opnieuw als docent inlaten met een totalitaire staat. Wel reisde hij graag voor concerten naar Midden-Duitsland. In Weimar ontving hij in 1948 de Franz Liszt Prijs en twintig jaar later werd hij postuum benoemd tot eresenator van de 'Hochschule für Musik Felix Mendelssohn-Bartholdy' in Leipzig. Tussen 1949 en 1953 was Raphael docent aan het conservatorium in Duisburg. In 1951 moest hij wederom worden geopereerd, om aansluitend langdurige verpleging in een sanatorium ondergaan. De verpleegkosten werden genereus door de Zweedse staat betaald. Hoewel hij daarna weer hersteld leek moest hij toch rekenen met een beperkte levensverwachting. In zijn laatste levensjaren, van 1956 tot 1958, werkte hij aan het Peter Cornelius conservatorium in Mainz en van 1957 tot zijn dood in 1960 als professor aan de 'Musikhochschule' in Keulen. Günter Raphael werd ruim 57 jaar. Werken voor viool Raphaels belangstelling voor de viool stamde ongetwijfeld van zijn moeder, Maria Becker Raphael, een begaafde violiste die met haar nog jonge zoon het gehele gangbare viool- en kamermuziekrepertoire doorspeelde. Hijzelf, met meer talent voor de piano dan voor de viool, belandde uiteindelijk als altist in een kamermuziekensemble. Hoewel zijn vroege composities duidelijk gemodelleerd zijn naar het werk van zijn grote voorbeelden Brahms en Reger, is zijn ideeënrijkdom toch wel opvallend. Toen al onderscheidde zijn muziek zich door vindingrijkheid en slaagde hij erin een brug te slaan tussen de laatromantiek en een eigen stijl. In de dertiger jaren legt hij de typisch laatromantische stijl in zijn werk weliswaar niet af, maar wel raakt zijn latere componeerwijze meer en meer op de voorgrond. De ontwikkeling van een echt eigen stijl dateert van het begin van de oorlog, toen Raphael al sterk te lijden had van het 'Berufs- und Aufführungsverbot'. Het merendeel van de op deze twee cd's vastgelegde werken kan ook onder die 'nieuwe stijl' worden gerubriceerd. Wie echter de moeite neemt om de Vioolsonates op. 12 nr. 1 (1925) en op. 43 (1936) of de Sonate voor viool en orgel op. 36 (1933) onder de loep te nemen, herkent al snel de originele puls die van deze stukken uitgaat. Verwonderlijk is dat natuurlijk niet want er kan doorgaans niet simpelweg een streep langs een bepaalde tijdlijn worden getrokken die moet aangeven dat een componist het vanaf dat punt ineens 'helemaal anders deed'. Evenmin is het zo dat met slechts een paar rudimentaire aanduidingen een muzikale stijl dan van a tot z is gevangen of verklaard.
In zijn laatste jaren wordt Raphael sterk aangetrokken door de twaalftoonstechniek, maar hij blijft zijn principes trouw: geen slaafse navolging, maar de eigen invulling staat voorop. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het Tweede vioolconcert, dat een jaar voor zijn dood nog werd voltooid. De cirkel lijkt hiermee definitief gesloten te worden: na de romantiek, waarin hij uiteindelijk zijn eigen weg weet te vinden, naar het serialisme dat hij evenmin zonder een duidelijk eigen stempel exploreert. Dat was de creatieve kracht van Günter Raphael: dat hij in zijn muziek aan zijn eigen uitgangspunten vasthield en bereid was om het kleine te omarmen om daarmee het grote te kunnen bereiken. Het is soms uitgesproken weerbarstige muziek die contrapuntisch duidelijk wil maken dat de vrijheid van de geest verplichtingen schept die zich niet zo gemakkelijk laten inlossen. Het is een onrustig opklimmen en weer neerdalen, zweven en neerstorten, met gebruikmaking van alle hulpmiddelen die hem daarbij van pas komen: ostinati, sequensen, motiefkettingen, akkoordstructuren, dissonantspanningen, kwart- en kwintintervallen, juxtaposities, kreeftengang, polyritmiek, polytonaliteit en niet in de laatste plaats zijn grillige instrumentatie. Dit is geen muziek om te behagen maar eerder bedoeld om te verontrusten, de poëtische omzwervingen ten spijt, zonder dat het een 'levensweg in tonen' wordt. Het universele karakter ervan is sterk genoeg om boven een beperkt tijdsbeeld te worden uitgetild. Zeker, zij wortelt in de twintigste eeuw, zij bedient zich van de technieken van dat tijdperk, maar ze reikt tegelijkertijd veel verder dan dat. Christine Raphael Deze tweede dochter van Günter Raphael heeft zich sinds de dood van haar vader voorgenomen zijn werk zo breed mogelijk uit te dragen, waarin ze stevig wordt gesteund door haar muzikale en violistieke talent. In zekere zin dringt zich hier de parallel op met onze Laura de Lange, een van de nazaten van de beide broers Daniël en Samuel Jr. de Lange en ook nog een meer dan voortreffelijke pianiste die zich niet minder met hart en ziel inzet voor de uitvoering en het behoud van hun muzikale nalatenschap. Dat de naam van Max Rostal in deze uitvoeringen weer opduikt is op zijn minst fascinerend: hun wegen kruisten elkaar tijdens diens masterclasses en het is ontroerend om hen beiden hier te horen in de beide duo's op. 47. Het hartverwarmende en fraai uitgebalanceerde spel van Christine Raphael toont aan hoezeer zij met de muziek van haar vader vergroeid is geraakt. Een compliment ook voor de overige uitvoerenden die zich eveneens met hart en ziel aan deze technisch bepaald niet gemakkelijk muziek hebben gewijd. De opnamen beslaan een ruime periode (ze werden gemaakt tussen 1978 en 1992) en zijn bovendien op verschillende locaties tot stand gekomen. Hulde aan de technici die desondanks voor een prima en consistente geluidskwaliteit hebben weten te zorgen. Dit is een uitgave van belang! index | ||||||||||||||