CD-recensie

 

© Aart van der Wal, april 2023

Rachmaninov: Études-Tableaux op. 33 & op. 39 - 3 Stukken (1917)

Nikolai Lugansky (piano)
Harmonia Mundi HMM 902297 • 73' •
Opname: sept. 2022, Gustav-Mahler-Hall, Euregio Kulturzentrum, Dobbiaco (I)

 

De eerste reeks Études-Tableaux (op. 33) ontstond vrijwel direct na de voltooiing van de Préludes (op. 32) en werd nog in de zomer van 1911 voltooid. De titel verwijst al naar wat zelfs de zéér geoefende pianist te wachten staat: uiterst veeleisende technische ‘oefeningen' in het pianospel, maar dan wel – zie Chopin en Liszt – op een voortdurend puur muzikaal zeer hoog niveau.

Rachmaninov, geboren op 1 april 1873 in het Russische Staroroeski Ujezd, was toen al 38 en als componist én pianist van groot formaat. Het zijn deze beide onafscheidelijke talenten die zich – het zal niet verwonderen – ook in de Études-Tableaux op grootse wijze uiten. Afgaande op de titel zou de suggestie kunnen worden gewerkt dat hier sprake is van ‘muziek in beelden' of ‘beelden in muziek' (het is maar welke invalshoek als luisteraar wordt gekozen), maar dat is verre van zeker, althans niet stellig aantoonbaar. Er zijn misschien wel programmatisch getinte elementen in te vinden, maar de componist vond er zelf van dat er voor de schepper aanleiding noch noodzaak was om welk beeld ook, bestaand, imaginair of alleen maar suggestief, jegens wie dan ook te verduidelijken. Wel mag worden gezegd dat de essentie van ieder beeld is wat het bij het individu (wel of niet) oproept. Met bovendien daarbij de kanttekening dat ieder kunstwerk per definitie op zichzelf staat, zich (wel of niet) in de kijker of luisteraar op een bepaalde, maar altijd individuele wijze weerspiegelt. Het kunstwerk als 'zender', de kijker of luisteraar als 'ontvanger'.

Dat Rachmaninov het evenwel niet – ik noemde in dit verband reeds Chopin en Liszt – bij de titel ‘Étude' heeft gelaten, geeft in iede geval enig voedsel aan de veronderstelling dat sprake is van bij de verschillende deeltjes passende beelden; al kunnen we er geen flauw idee van hebben welke beelden dat dan zouden kunnen zijn. Beelden die, als ze er zijn geweest, zich uitsluitend in het creatieve hoofd van de componist hebben gemanifesteerd. Voor de luisteraar maken ze slechts deel uit van een gesloten boek.

De acht deeltjes waaruit op. 33 is opgebouwd zijn - en dat mag wat mij betreft de belangrijkste constatering zijn - zonder uitzondering meesterlijk getoonzette miniaturen, passend bij een toondichter die vrij kort daarvoor niet alleen de net zo meesterlijke Préludes maar tevens twee niet minder toonaangevende orkestwerken had voltooid: de Tweede symfonie (1907) en het symfonisch gedicht Dodeneiland (1908).

De tweede, qua expressie zelfs nog indringender reeks (op. 39), kent niet acht maar negen deeltjes, evenals de drie eveneens op dit album vastgelegde drie 'losse' pianostukjes, in het revolutiejaar 1917 voltooid. Kort daarop zou Rachmaninov zijn turbulente vaderland de rug toekeren. Wat bij op. 39 vooral opvalt is het nog progressievere karakter van deze deeltjes, wat zich vooral uit in toegenomen melodische scherpte, geprononceerder ritmiek en nog verder uitdijende chromatiek, zonder dat dit overigens ook maar enige afbreuk doet aan de toegankelijkheid van wat het in feite betreft: puur romantische pianomuziek die ook zonder 'programma' direct tot de verbeelding spreekt. Wat beide opera bovendien met elkaar verbindt is hun concieze vormgeving, uitdagende virtuositeit en thematische eenvoud. Met de partituur binnen handbereik valt het op dat in het notenbeeld van op. 39 sporen van het bekende Dies Irae thema zijn verweven. Wel of geen toeval (ik durf het niet met zekerheid te zeggen), maar een feit is wel dat Rachmaninov 'iets' ermee had, getuige ook de later zo fenomenaal daarop gestoelde Paganini-rapsodie (op. 43). Een niet onbelangrijke bijkomstigheid– er zijn genoeg afbeeldingen van: de grote omvang van Rachmaninovs handen die hem tot grote sprongen in zijn pianowerken verleidde en ook in deze études volop ot uitdrukking komen.

Zowel op. 33 als op. 39 moet het wat betreft de uitvoering vooral hebben van een afwisselend energieke en dichterlijke aanpak, waarin ook ruim plaats is gemaakt voor drama en contrast. De daarvoor vereiste eigenschappen heeft Nikolai Lugansky in meer dan voldoende mate in huis, maar even opvallend is zijn uiterst geconcentreerde spel en de grote intensiteit die er vanaf straalt. Zoals hij ook excelleert in het suggereren van een zekere mate van pianistische vrijheid die tot fascinerende schakeringen en de meest subtiele klankkleuren leidt. Kortom, dit is expressie die een verbluffende uitwerking heeft in een repertoire dat Lugansky al decennialang vertrouwd is (ik hoef hier slechts te verwijzen naar zijn zeer succesvolle opname voor Challenge Classics van zo'n twintig jaar geleden). Hoewel ik niet zo van vergelijken houd heb ik die 'oude' opname er toch maar bijgepakt en vastgesteld dat de overeenkomsten groter zijn dan de verschillen. Wat het nodige zegt over Lugansky's consistente benadering van deze partituren. De verschillen die er zijn, vinden we puur in het detail, zoals het pedaalgebruik, de dynamische opbouw, de (altijd fijnzinnige) rubati en accelerandi. Wat toen onder zijn handen al zeer muzikaal klonk is dat nog steeds; en wel in de meest indrukwekkende proporties. De Steinway D ('Edward') is voortreffelijk vastgelegd.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links