-------------------

CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2016

 

Rachmaninov: Symfonie nr. 2 in e, op. 27

Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons

RCO Live 16004 • 56' •

Live-opname: 28-29 en 31 januari 2010, Concertgebouw, Amsterdam

   

Van Rachmaninovs vier symfonieën (ik reken de 'jeugdsymfonie' gemakshalve mee) is zijn Tweede misschien het meest bekend en wordt het meest uitgevoerd. Of dit terecht is laat ik in het midden, maar een feit is wel dat de première van de Eerste ronduit catastrofaal verliep.Volgens zijn bijzonder gewaardeerde collega César Cui had het stuk alle eigenschappen van de bijbelse Zeven Plagen van Egypte, en dat was voorwaar geen compliment. Voor anderen was het vooral 'lawaai' of zag men er niet meer in dan een opeenstapeling van schurende en botsende dissonanten. En dan te bedenken dat het uitgerekend Rachmaninov was die het standpunt huldigde dat de melodie de grondtoon diende te zijn van iedere muziek, met een slinkse verwijzing naar de uitspansels van zijn 'concurrent' Alexander Skrjabin.

Voor Rachmaninov bleek de kritiek - zeker omdat die was geuit door zijn vakgenoten en in de pers breed uitgemeten - niet alleen een klap in het gezicht maar betekende het ook een breuk in zijn vertrouwen als componist. Hij verscheurde in wanhoop de partituur van zijn officiële Eerste, maar ondanks deze formidabele tegenslag ging hij - anders dan de in de vele verhalen die sindsdien de ronde doen - niet stil in een hoekje zitten treuren. Rachmaninov was na deze zeperd niet de volkomen van slag zijnde componist die in die hoedanigheid geen toekomst meer voor zich zag en zich dan maar geheel en al overleverde aan zijn depressies. Nee hoor, hij verruilde het koude Moskou voor de aanmerkelijk zonniger Duitse cultuurmetropool Dresden, ging als vermaard pianist onverdroten op tournee door Europa en schreef en passant zijn Eerste en niet lang daarna zijn Tweede pianoconcert. Hij componeerde liederen, schreef zijn monumentale Eerste pianosonate en waagde zich - nog steeds in Dresden - aan het verbeeldingsvolle orkestwerk 'Dodeneiland', aan het Derde pianoconcert (tevens zijn meest omvangrijke) en.de Tweede symfonie. Door schade en schande wijs geworden na het desastreuze verloop van de eerste uitvoering van zijn Eerste symfonie onder leiding van Alexander Glazoenov nam Rachmaninov bij de doop van zijn Tweede symfonie het heft in eigen hand: hij leidde de eerste uitvoeringen zowel in Moskou als in Sint-Petersburg; en met groot succes. Hij had wraak genomen en het zijn tegenstanders en critici betaald gezet, zoals hij met vooruitziende blik eens had neergeschreven.

Gezegd moet worden dat vergeleken met de Eerste de Tweede symfonie een aanmerkelijk rijper en beter geconstrueerd werk is. Dat laatste weegt niet alleen puur technisch maar ook muzikaal zeker door. De her en der nogal chaotisch en weinig coherent gecomponeerde Eerste laat Rachmaninov in zijn Tweede echt ver achter zich. Jeugdige overmoed heeft plaatsgemaakt voor een minutieuze en uitermate geraffineerde uitwerking van het kiemcelidee, in dit geval een al direct overtuigend echt symfonisch motief van niet meer dan zeven noten waaruit het gehele vierdelige discours vervolgens wordt opgebouwd. Het is een techniek waarmee Beethoven als symfonicus groot is geworden. Vergeleken met de niet minder creatieve producties van Rachmaninovs tijdgenoten (Mahler, Sibelius) schuilt er iets behoudends in die Tweede symfonie, maar de algehele balans slaat desondanks positief door naar Rachmaninov als grootmeester van het symfonisch componeren, het sterk romantisch getinte idioom ten spijt. Ook op het gebied van het orkestreren hoefde Rachmaninov geen lessen meer te leren. Waarmee hij gelijk afscheid kon nemen van de opvatting dat hij toch vooral een 'pianospelende componist was die vooral goed voor de piano kon schrijven'.

Jansons maakt in zijn vertolking veel van de brede opzet van het werk, met name in het breed aangelegde openingsdeel. Hij toont zich als een vis in het water in de gestage ontwikkeling van de kalme introductie naar het daarop volgende eruptieve Allegro. Het tweede deel, een door de componist fenomenaal vormgegeven Scherzo, is eveneens een kolfje naar zijn hand, met het orkest dat hem feilloos volgt en er echt het maximale aan romantische brille en ritmische precisie weet uit te halen. Het roept herinneringen op aan hetzelfde orkest maar dan met Vladimir Ashkenazy als dirigent in een andere fameuze (Decca)opname. De diepromantische expressie van het wonderschone Adagio wordt al direct getroffen door de solo van de klarinet: een rake sfeertekening die vervolgens het gehele orkest in een warme expressieve gloed zet. Het is tevens een deel dat alleen al door Rachmaninovs melodische en instrumentale inventie een hoogtepunt op zichzelf vormt. Jansons cum suis blijken ook bijzonder op dreef in de spetterende finale die nu eens niet een anticlimax vormt ten opzichte van de voorgaande drie delen maar hier uitpakt als een overstelpend briljante afsluiting die niet nalaat tot aan het slot een overweldigende indruk te maken. Wie wil weten wat ritmische precisie inhoudt moet vooral naar het Scherzo en naar de doorwerkingsepisode van deze finale luisteren. uitvoering en opname mogen wat mij betreft bovenaan het verlanglijstje worden gezet.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links